ACHTERLANGS
De meeste treinen rijden achterlangs
het leven.
Je ziet een schuurtje met een fiets er
tegen aan.
Een kleine jongen is nog op, hij mag
nog even.
Je ziet een keukendeur een eindje
openstaan.
Als je maar niet door deze trein werd
voortgedreven,
Zou je daar zondermeer naar binnen
kunnen gaan.
Zodra de schemer was gedaald,
Was je niet langer meer verdwaald.
En je ontmoette daar niet eens verbaasde blikken.
Je zou toch komen? Iedereen had het
vermoed.
Ze zouden even haast onmerkbaar naar
je knikken.
Want wie verwacht is, wordt maar
nauwelijks begroet.
Je zou je zomaar aan hun tafel
kunnen schikken
En alle dingen waren plotseling weer
goed.
Zodra de schemer was gedaald,
Was je niet langer meer verdwaald.
Je hoefde daar geen druppel alcohol te drinken,
Want grenadine zou je smaken als
cognac.
Je zag het haardvuur achter
micaruitjes blinken,
Er kwam een merel zitten zingen op het
dak.
En die paar mensen die je nooit
hebt kunnen missen,
Kwamen daar binnen met een lach op hun
gezicht.
Je zou je voortaan nooit meer in de
weg vergissen,
Je deed het boek van alle droefenissen
dicht.
Maar ach, de trein is doorgegaan
En kilometers daar vandaan.