‘t BLAUWE DAEMPKEN
We gaan nog altijd
gebukt onder de beperkingen van de
coronapandemie. Pandemieën zijn van alle tijden
en de mensheid heeft er al veel doorstaan. Maar
zo erg als rond 1350 is het nooit meer geweest.
Toen heerste de pest, ook wel zwarte dood
waaraan een kwart van de Europese bevolking ten
onder ging. Ook in de Enschedese Esmarke was het
raak waarbij vooral de boerenbevolking van het
Aamsveen zwaar werd getroffen. Nadat er al veel
slachtoffers waren gevallen durfde niemand meer
weg van de eigen boerderij en men hield de rook
uit elkaars schoorsteen in de gaten om te zien
of de noabers nog in leven waren.
Langzaam maar
zeker werd er van niemand meer wat waargenomen
en meer dan tien jaar waagde geen turfsteker
zich in het Aamsveen dat er verwilderd en
verlaten bij lag en waar de verjaagde wolven de
kans grepen hun jachtgebied te heroveren. Er was
niets tegen de pest die razendsnel en genadeloos
toesloeg te doen. Nu weten we dat het door
slechte hygiëne kwam en door ratten werd
verspreid.
Toen geloofde men dat het door
kwalijke luchten kwam, vandaar dat men kleding
droeg met een lange puntneus waarin allerlei
kruiden waren gestopt om de besmetting tegen te
houden…. In Twente sprak men van het “Blauwe Daempken” een rookwolkje met de ziel van de
duivel dat van huis naar huis trok en grote
ellende en doodsangst veroorzaakte want waar het
binnendrong bracht het de “zwarte dood”. (ik
bespaar jullie de vreselijke afbeeldingen) We
kennen allemaal het Lappenpad (zie foto) dat
vanaf de Zuid Esmarkerondweg dwars door het
Aamsveen naar de Duitse grens loopt. Het is
genoemd naar het net aan de Duitse kant gelegen
boerderijtje de Lappe waar een boer met dezelfde
naam met zijn gezin woonde. Ook hij had niets
meer van zijn buren vernomen en uit zorg en
nieuwgierigheid begaf hij zich naar de dichtst
bijgelegen hoeve. Die lag er geheel verlaten
bij. Toen hij naar binnen ging, vond hij de
vergane lijken van zijn noabers terwijl in de
bedstee een nest wolvenwelpen speelde…. Ook bij
de volgende boerderij trof hij slechts skeletten
aan. De Lappe begreep tot zijn
ontsteltenis dat
hij en zijn gezin de enige overlevenden waren en
dat vandaag of morgen het blauwe daempken ook
bij hem op bezoek zou komen. Op een avond
terwijl ze zaten te eten zag hij door de
openstaande niendeur in de verte het rookwolkje
aankomen. Kronkelend en draaiend zweefde het
naderbij met als doel zijn boerderij. De Lappe
stond op, plantte zijn voeten stevig in de grond
bij de niendeur en greep met zijn rechterhand de
stiepel (sluitpaal voor de brede deuren) vast.
Terwijl zijn gezin angstig onder de tafel het
noodlot afwachtte, keek de Lappe met vaste,
ernstige blik naar het dichterbij komende
daempken dat steeds heviger begon te kronkelen.
Blijkbaar was het bang voor de scherpe blik van
een dapper mens. De boer bleef het strak
aankijken totdat het daempke ineen kromp en in
het stiepelgat dook. Keihard sloeg de Lappe toe
en plantte de paal met één harde klap boven op
het daempke, waarna het nooit meer werd
waargenomen. De Lappe had de Esmarke verlost van
de zwarte dood.
De bekende Twentse dichteres Cato Elderink heeft
er een uit achttien coupletten bestaand gedicht
in het Twents over geschreven dat eindigt met;
Is dat
allens gebuurd zoo as ik ’t heb vermèld
en as ’t van geslacht op geslacht wör
deurvertèld?
Wi’j könt et nich geleuven, meer een ding blif
woar,
dat ‘nen klooken en eerlikken man in gevoar,
vaak met vasten blik en met zekere haand,
kan kear’n et kwoad van et liedende laand.
Dat in nood zonnen man oons ok komme’n mag,
blif oons hopp’n en bidd’n nog ieder’n dag