BRUGGERSTÈGGE

 

 




.
 

 




\
BRUGGERTS STÈGGE  


Ongeveer op de hoek waar nu de Cornelis Troostlaan op de Bruggertstraat uitkomt lag, voordat het plaats moest maken voor de stadsuitbreiding het eeuwenoude erve Bruggert. De volgende wonderbaarlijke doch trieste gebeurtenis moet zich, volgens Cato Elderink die er een lang gedicht aan wijdde, hier zo’n driehonderd jaren geleden hebben afgespeeld. Het was op een decemberdag laat in de herfst, al vroeg donker, maar vreemd genoeg veel te warm voor de tijd van het jaar, slierten mist kropen over de heide en kale akkers van de Usseleres. Bij de haard van het oude erve zat besvaer (opa) een pijpje te roken toen zijn kleinzoon in zijn beste kistentuug(zondagse pak) wat bedrukt bij hem kwam staan. De oude man verbaasde zich erover dat hij er zo netjes uitzag en vroeg waar hij zo laat nog naar toe moest….. Het was geen weer om nog op pad te gaan want na zo’n warme herfstdag volgde meestal een onheilspellende avond en nacht waar vreemde zaken konden plaatsvinden waar je als gewone sterveling maar beter niet bij wilde zijn. “Stop je maar liever een pijpje en kom bij me zitten, de koffie kookt en de boterhammen zijn klaar.” Maar de jongen antwoordde dat hij naar de scholtenboer moest om een brulftenneugerslied te leren want hij was met nog een jongen uit de noaberschap aangewezen om familie, vrienden en noabers uit te nodigen voor de bruiloft van Jenneken, de mooie dochter van de scholtenboer. Nu was dat normaal gesproken een grote eer en een taak die door de jongens met plezier werd uitgevoerd want overal waar ze kwamen viel er wel wat eten of was er wel wat onder de kurk als beloning voor hun gezongen uitnodiging op rijm. De jongen was echter zelf smoorverliefd op Jenneken maar ze had tot zijn grote verdriet een ander gekozen en daarom zag hij er tegenop. Maar de scholtenboer kon je niet weigeren, hij was de hoofdboer en aangewezen vertegenwoordiger van de adellijke eigenaar van de boerderijen en het land… Zijn opa begreep wat hij voelde, maar probeerde hem toch die avond thuis te houden want het is op zo’n avond buiten niet pluis… Hij vertelde dat hijzelf zo’n vijftig jaar geleden met de toenmalige scholtenboer op jacht was geweest op net zo’n warme herfstdag als vandaag. Ze waren in de tweeduuster op de terugweg toen net voorbij het vlierbos op de Usseleres de jachthonden begonnen te janken en wegkropen onder een braambos en er niet meer onderweg te krijgen waren. Plotseling hoorden ze denderende hoeven van wat wel een grote groep ruiters moest zijn in vol galop met daarbij indringend hoorngeschal en het angstaanjagende gehuil van honden. Ze wierpen zich plat in een greppel met de handen voor de oren en even later daverde het boven hen door de lucht. Het was de wilde jacht van Wodan met zijn dodenleger… En opa waarschuwt volgens de dichteres;
 


“Hef et lang, heft ’t kot edoerd, wel weet ‘t”?

Bèwwend komt wi’j in hoes, ’t is eindlik vuurbi’j

Noa ‘nen waarmen hèrfstdag as ’t doonker vaalt;

Goa nig van ’n heerd, jong, dat leere van mi’j.”



De jongen had met een half oor naar zijn grootvader geluisterd, maar wilde zich niet laten kennen en ging toch op pad. Hij kwam veilig aan bij de scholtenboer, leerde zijn versje, dronk een borreltje, praatte nog wat na met z’n maat en ging terug naar het Bruggert. Het liep al tegen twaalven toen hij de Bruggerts stègge ( Bruggertssteeg nu Bruggertstraat) bereikte. Dat was toen nog een smal zandpad met aan weerszijden elzenbosjes waarachter de weidse heide van het Stadsveld zich uitstrekte. Verteerd door liefdesverdriet slofte hij langs het pad. Plotseling hoorde hij een geluid, het was net of er iemand met hem meeliep aan de andere kant van de elzenbosjes. Hij versnelde zijn pas en probeerde door de bosjes te zien wie hem volgde. Hoewel de maan scheen, zag hij slechts een schim. Angstig riep hij; “Wel bin i’j en wat moi van mi’j?”... .….. Antwoord kreeg hij niet en hij zette het in paniek op een rennen tot bij de plek waar het elzenbos ophield en hij in de heide tot zijn ontsteltenis een kalf ontdekte dat zonder kop en nek naast hem voort draafde… Hij slaakte een ijselijke gil van angst en bleef als aan de grond genageld staan terwijl het spookkalf onder luid glasgerinkel als dat van een gebroken ruit uiteen viel. Lijkbleek en geheel over de toeren kwam hij thuis….. Hij is nooit meer de oude geworden en leidde verder in krankzinnigheid een kwijnend en terug getrokken bestaan..


De jong koomp in hoes as de waand zo wit.

He heft gin gezoond uur seent meer éhad

Wat leu zegt, umdat hee ’n spook hef zeen,

en wat dat em ´t haerte um Jenneken brak.


Het kan ook een combinatie van beide zijn geweest.


Dat het ´s avonds laat nog niet pluis is aan de Bruggertsteeg, stelde Mini tot haar grote schrik vast toen ze de foto van de steeg die ik haar had gevraagd bij dit stukje te maken, afdrukte. Tijdens het fotograferen had ze niets gezien of gehoord…..  Er is meer tussen hemel en aarde…..