EEN DUUSTER VERHAAL
In de vorige eeuw stond in buurtschap Össel (Usselo)
een tichelwerk, een veldoven zoals in die tijd
er tallozen bestonden. Dit bedrijfje heette „De
Goede Hoop” en de eigenaar was zo rijk dat hij „nig
wus, woarhen met al dat gèèld.” Zijn dochter zou
gaan trouwen in het Gelderse dorpje Rietmolen en
zou zoals gebruikelijk een huwelijksgift
meekrijgen. Maar om al dat geld af te tellen had
de steenbakker geen tijd, dat zou later wel
komen. De dag naderde al snel en men was dag in
dag uit in het ouderlijk huis bezig met het
naaien van grote linnen zakken waarin het geld
met „de batse”werd geschept. De geldvoorraad
werd op een grote wagen geladen en voort ging
het richting Reetmölle.
Na een lange tocht waren ze bij de jonggehuwden
aangekomen om aan te kondigen ; „Ja, wi’j
kwamm’n hier ’t gèèld breng’n.” „O,” zegt de
vrouw des huizes achteloos, „zet doar mear
achter de duur, dan breg de man ’t voort wal
naor boav’n.” En als zakken meel werd het geld
achter de deur gezet. Daarna werd dit gevierd
met de nodige spiritualiën. Het was al laat toen
de steenfabrikant en zijn knecht de thuisreis
aanvaardden. Eerstgenoemde voelde zich slaperig
en zei dit tegen zijn voerman die een probaat
recept had: „Zingen, zingen en nog eens zingen.”
En zo ging het al zingend huiswaarts. Ze waren
Hoksebarg’n net gepasseerd toen op een gegeven
ogenblik de wagen in een diepe kuil reed. Door
de schok viel de steenbakker van de wagen
waardoor ook nog eens een van de wielen over hem
heen reed. De wagen hotste voort en de knecht
die nog steeds vrolijk aan het zingen was merkte
plotseling dat het geluid niet zo sterk meer
klonk. Hij keek eens opzij en zag dat er niemand
meer naast hem zat. Hij besloot de wagen te
keren en zo’n vijf minuten terug vond hij zijn
baas bij de kuil die hem noodlottig geworden
was. Hij had een been gebroken en deze
verwonding verergerde dusdanig dat het
lichaamsdeel moest worden geamputeerd. Toen
moest er natuurlijk ’n kunstbeen komen want de
man had geld genoeg. Hij kon zelfs kiezen tussen
een been uit hout, kurk of zilver. En het
laatste werd gekozen. Zoiets bleef natuurlijk
niet geheim en in het dorp knoopten twee
inwoners dit terdege in hun oren. Het was de
doodgraver van Össel en een handelaar in lompen.
Na verloop van tijd kwam de steenbakker te
overlijden. Een plechtige begrafenis volgde en
toen zag de doodgraver zijn kans. Nadat er een
half jaar overheen was gegaan dacht de
lompenhandelaar aan het zilveren been dat met de
dode in het graf moest liggen.
Op een donkere nacht sloop hij naar de
begraafplaats, inspecteerde de lijkkist en
ontdekte dat de zilveren prothese al verdwenen
was. “Dat kan niemand anders dan de doodgraver
hebben gedaan”, was zijn conclusie. Er gingen
enkele dagen overheen en op een stormachtige
avond heerste er in het huisje van de doodgraver
genoeglijke rust. De heer des huizes had zijn bemodderde schoenen achter de kachel gezet en
genoot van een lekkere bak koffie. Hij woonde op
de Usseler Es aan de Helweg dat toen nog een
zandweg was.
Het was slecht weer die avond. De wind bulderde
en klepperde tegen de luiken die de onderste
ramen moesten beschermden en dat maakte een
enorme herrie. Maar opeens klonk er een dof
geklop. De vrouw schrikt op en ziet voor een van
de bovenramen een angstwekkende verschijning.
Een doodshoofd met gloeiende ogen, half
verscholen onder een zwarte kap, jammerde met
een ijzingwekkende stem die het echtpaar koude
rillingen over het lijf deed lopen; „Mijn been,
mijn been...” De verschijning verdween om even
later voor een ander raam op te doemen. „Mijn
been, mijn been...” kermde het maar door. „Beernd”,zegt
de vrouw bevend, „Doo ’m dat been noe t’rug.” „Joa,
joa” antwoordde Beernd, die zich ook tamelijk
onbehaaglijk voelde, „ik zal ’t ‘m achter de
deur hen smiet’n”. En met een flinke zwaai
voegde hij even later de daad bij het woord.
Hij had eens moeten weten dat buiten de
lompenhandelaar in zijn vuistje stond te lachen.
Wat had hij de doodgraver toch mooi in de maling
genomen.
Welgemutst ging hij met zijn vangst
naar huis. Met behulp van een bezemsteel, een
oude doodskop, een kaarsje en een stuk zwart
laken had hij het zilver weten te bemachtigen.
Maar of het hem ook geluk ging brengen……?