DONDERSTEEN

 

 


 





 

 





DONDERSTEEN  
As he woest oaver de wolk’n ridt
en ziene bliksem noar de earde smit,
split zölfs de zwoarste eek oeteen
deur de kracht van Donars dondersteen.


Toen de bouw van ons nieuwe huis eind 1984 door het slechte weer stagneerde en wij ons oude huis al hadden verkocht, waren we genoodzaakt de herfst en wintermaanden door te brengen in de stacaravan van mijn schoonouders op een aan de oever van het Almelo-Nordhornkanaal gelegen plekje waar het zomers heerlijk toeven was, maar in de toen strenge winter nauwelijks te harden.
Ik zal jullie het relaas van onze Siberische ontberingen besparen.
Gelukkig werden we toen de nood het hoogst was, liefdevol opgevangen door de eigenaar van de grond waarop ons noodonderkomen was geparkeerd. Het was een boerengezin van onze leeftijd met twee dochters waarvan het jongste meisje even oud was als onze toen vier jarige dochter. Ze bewoonden een relatief kleine boerderij die voorheen als schuur voor wagens en landbouwmachines had gediend, maar zo kundig was verbouwd dat de buitenkant nog het oude Twentse karakter uitstraalde, terwijl het van binnen van alle moderne gemakken was voorzien.
Er werden in de stal wat koeien en varkens gehouden, maar ik kreeg de indruk dat het grootste deel van het inkomen bestond uit de verhuur van caravans en zomerhuisjes op hun grondgebied.
Op de koude winteravonden zaten we vaak gezellig met een goed glas rond het los veur (open haard) en luisterden we naar hun verhalen in een toch ander Twents dan ons stadsplat met woorden die we niet kenden maar wel gevoelsmatig begrepen. De schouw van het los veur was prachtig uitgewerkt en verfraaid met een groot eiken kruis dat aantoonde dat ze de Heer op z’n rooms prezen.
De omlijsting van de schouw was afgezet met zware ruwe eikenhouten balken. Hierop was ruimte voor diverse aardige snuisterijen als een eeuwenoud Mariabeeldje en foto’s. Mijn eerste blik viel echter meteen op een prachtige zwarte hamerbijl uit het stenen tijdperk waarbij het hart me in de keel klopte en een ongeremde hebzucht zich van mij meester maakte. Waar en hoelang hadden een vriend en ik in onze jonge jaren niet tevergeefs gezocht naar een dergelijke erfenis van onze verre voorouders uit het neolithicum? We hadden in oude leemkuilen en steengroeves versteende zee-egels en andere fraaie fossielen gevonden van miljoenen jaren oud maar een stenen hamer die was gemaakt en gebruikt door een verre voorvader waren we helaas nooit tegengekomen en nu lag daar zo’n exemplaar niet in een vitrine van ’t museum maar zomaar voor het grijpen. Ik kon het dan ook niet laten te vragen of ik hem even vast mocht houden, hetgeen welwillend werd toegestaan. Een bijzonder gevoel een werktuig in je handen te hebben van een mens die het vijfduizend jaar geleden gebruikte om te overleven. Verder lagen er een paar vuurstenen pijlpunten en een primitief bewerkte scherf van een urn. De grootvader van mijn gastheer had ze tientallen jaren geleden gevonden bij het ploegen. De stenen hamerbijl en het gat voor de steel erin waren zo mooi glad gepolijst en symmetrisch afgewerkt dat het nauwelijks te bevatten viel hoe en met hoeveel geduld en vakmanschap men dit stukje gereedschap met primitieve middelen had vervaardigd. Mijn begeerte won het van mijn fatsoen en ik vroeg de boer; “wat mo’j d’r veur hebb’n?
Hij keek me wat verlegen glimlachend aan, in tegenstelling tot mijn vrouw die me een verwijtende blik toewierp. De hamerbijl was niet te koop, tegen geen enkele prijs. Hij had het verzoek wel vaker gehad zelfs van iemand van het museum. Volgens zijn opa behoorde zo’n vondst “bie’j ’t hoes” van de vinder en moest het daar voor altijd blijven voor het geluk en veiligheid van de bewoners…..
Ik drong niet verder aan maar kon er niet zonder een schier onbedwingbare gretigheid naar kijken.
We zijn nadat ons huis klaar was nog een paar keer geweest daarna verwaterde het contact. Later hoorden we dat ze alles hadden verkocht aan een campinghouder in de buurt en naar het buitenland waren vertrokken. Zou de magische kracht van de hamerbijl daar ook werken?
Ik had de gebeurtenis allang in een van de laadjes van mijn geheugen opgeslagen toen ik een hoofdstuk in het boek ‘Uit het land van katoen en heide” onder ogen kreeg waarin J.J. van Deinse over dezelfde soort ervaringen met Twentse boeren en hamers etc. vertelt en waarbij mij een hoop duidelijk werd. Al ver voordat het christendom ons hier werd opgedrongen, vonden ploegende boeren die het ijzer al kenden regelmatig deze stenen hamers, bijlen en beitels. Ze hadden er geen idee van dat ze duizenden jaren daarvoor al door een oud volk waren gemaakt en als werktuig hadden gediend en dachten daarom dat ze afkomstig waren van de Germaanse god van de donder en bliksem Donar die als hij de bokkenpruik op had tijdens hevig onweer met zijn bliksemstralen bomen kon laten splijten. Ze begrepen niet dat dit zonder een hard voorwerp mogelijk was en noemden de vondsten dan ook donderstenen waaraan ze goddelijke en magische krachten toekenden. Na een zwaar onweer werd dan ook op plaatsen waar de bliksem was ingeslagen naarstig naar deze beschermende werktuigen tegen onheil gezocht….
De komst van het christendom kon het oude bijgeloof niet verdrijven en ook van Deinse lukte het niet de boeren op andere gedachten te brengen en de werktuigen aan hem te verkopen.
Ze hoorden bij het huis, beschermden het tegen de bliksem en zouden hoever ze ook wegraakten en wat er ook gebeurde altijd naar het huis en de vinder terugkeren. Slijpsel van zo’n hamer of beitel werd vermengd met water gedronken als medicijn tegen allerlei kwalen.
Dezelfde dubbele gedachten vinden we ook nog terug in oude geveltekens op boerderijen die
zowel een christelijk kruis als het zonnerad van oppergod Wodan uitbeelden. Van Deinse noteerde dit rond 1920 en drie generaties later dacht mijn boer en nog hetzelfde over. Zo zien we dat bijgeloof duizenden jaren kan overleven of zou het misschien Twentse boerenslimheid zijn door voor alle zekerheid op twee paarden te wedden zoals Willem Wilmink in zijn gedicht “Twente bekeerd” opmerkt en waarvan de laatste strofen zijn;

Veel geveltekens tonen
een kruis op een zonnerad.
Zo krijgen Wodan en Christus
nog altijd allebei wat.
Maar wie van de twee in ’t hiernamaals
ook aan de touwtjes trekt ;
Het kan de Twentse boer niet deren,
hij is aan twee kanten gedekt.