We kennen
ongetwijfeld nog
allemaal enkele van de
liederen die er bij ons
net als de tafels van
één tot en met twaalf
desnoods met geweld
werden ingestampt.
Waren het in de eerste
twee klassen nog
kinderliedjes vanaf de
derde klas werd de
verplichte zangbundel
eens per week uitgedeeld
en werd er, naar gelang
de talenten van de
dienstdoende onderwijzer
met gitaar of
pianobegeleiding (Gönning)
dan wel a capella (Fokkens)
geoefend. Aan dit
laatste ging altijd een
tik met de stemvork op
de lessenaar vooraf
waarna met een lange
ááááá de juiste toon
door ons werd
overgenomen.
De
inhoud der bundel
kenmerkte zich door veel
liederen in marstempo
met daarnaast enige
canons, een voor ons
verwarrende vorm van
door elkaar zingen die
meneer dikwijls tot
wanhoop bracht. Het
meest verwarrend voor
ons kinderen was echter
het gedateerde
taalgebruik. De liederen
stamden veelal van ver
voor de beide
wereldoorlogen en
aanpassingen waren er
niet of nauwelijks.
Zo was daar bijvoorbeeld
het lied “Hoog op de
gele wagen” een topper
die op straffe maat
gezongen tijdens onze
wekelijkse mars naar en
van het badhuis de rijen
gesloten en het tempo er
in hield. Maar
begrepen wij wat wij
zongen?
Hier volgt om
het geheugen op te
frissen de tekst van het
eerste couplet;
Hoog op de gele wagen,
Rijd ik door berg en
dal,
Lustig de
kleppers draven,
Blij
klinkt het hoorngeschal.
Water en wouden en
weiden,
stromen zo
machtig en vrij.
Ik
kan van uw schoon haast
niet scheiden,
Maar
‘t gaat voorbij, voorbij (2x)
Eerlijk
zeggen, snappen jullie
het, snap ik het?
Laat staan kinderen van
8-9 jaar.
Ik kan me
trouwens niet herinneren
dat we er problemen mee
hadden, we slikten het
als zoveel andere zaken
als zoete koek en de
leerkrachten namen ook
niet de moeite voor
enige uitleg. Kortom we
zongen, zo luid en
zuiver als we konden en
dat was het dan. Het
lied was bij ons jongens
populair daar we in
plaats van de d bij
scheiden vaak zo hard
mogelijk de t gebruikten
tot grote hilariteit van
de meiden en (quasi)
woede van meneer.
HOOFDBREKENS
Blijkbaar was ik anders
dan anderen want ik brak
mij vooral in bed waar
ik voor het slapen gaan
nog vaak even in mezelf
zong, wel degelijk het
hoofd over wat het ging.
Ik bevatte het niet en
dan ga je fantaseren.
Want waarom juist een
gele wagen?
Na lang
peinzen kwam ik tot de
slotsom dat hoog op de
gele wagen een wagen met
stro of hooi moest zijn.
Ik had bij een boer in
de buurt wel eens mee
mogen rijden en je zat
er inderdaad hoog op.
De bergen en dalen
waren de Usseler Es aan
wiens voet ik bijna
woonde en waar mijn
ritje op de hooiwagen
over de Helweg
plaatsgreep.
Het
hoorngeschal moest zijn
van de Leo Harmonie die
toevallig voorbij
marcheerde. Dat lustig
dravende kleppers
paarden moesten zijn die
de wagen trokken, was
mij na enig combineren
duidelijk. Maar dan;
Water en wouden en
weiden, stromen zo
machtig en vrij.
Water kan, maar hoe
kunnen wouden en weiden
stromen? Nu weet ik
dat er een komma staat
en dat met stromen,
rivieren worden bedoeld,
toen echter hield ik het
voor het gemak maar op
de mooie natuur, waarvan
je moeilijk afscheid
kunt nemen terwijl zich
enige weemoed van mij
meester maakte bij de
strofe; Maar ’t gaat
voorbij,voorbij. Ik
had mij een beeld
gevormd bij de woorden
maar nog snapte ik er
niks van.
Dan had je
ook nog het minder
bekende tweede couplet;
Bassen, violen en
fluiten zingen door
dorpen blond
Vrolijke
frisse kornuiten
springen om de linde in
‘t rond
Mee danst het
blad in de winden
Zwierend en zwaaiend
joechei
2x Hoe graag
bleef ik daar bij de
linde
Maar ’t gaat
voorbij, voorbij
Had ik met het
eerst couplet al moeite,
hier kon ik helemaal
geen chocola van maken.
De Leo Harmonie speelde
dus ook in dorpen
waarbij men kreten als
joechei uitend om een
linde danste hetgeen
zulk een vreugde
verschafte dat ook hier
moeilijk vaarwel kon
worden gezegd. Het zal
wel.
FEEST DER
HERKENNING
Het
lied en vooral de
betekenis hebben mij
nooit losgelaten.
Ik
zong het nog wel eens op
mijn eenzame
zwerftochten te voet
door berg en dal tijdens
welke ik de zin van het
leven en het doel van
ons bestaan trachtte te
doorgronden.
En toen
waren daar opeens de
Selvera’s. Kennen jullie
ze nog, de twee Limburgse
zusjes?
Ze vertolkten de tophit;
“De postkoets” een
liedje over een jonge
knappe postiljon die de
meiden het hart op hol
bracht. En zie, de tekst
bevatte een regel die
mij bekend voor kwam.
De
dames kweelden vrolijk;
“En over berg en dal
hoorde je hoorngeschal”
Berg en dal,
hoorngeschal?
Dat was
rechtstreeks gejat uit
onze gele wagen.
Het
ging dus om een
postiljon die op zijn
hoorn blies en toen ik
enige tijd later op TV
“Hoog op de gele wagen”
in het Duits hoorde en
zag vertolken door de
albino zanger Heino met
zonnebril gezeten naast
een postiljon op een
geel met zwart gekleurde
postkoets vielen mij de
schellen van de ogen.
Het was dus geen
hooiwagen die onder
begeleiding van de Leo
Harmonie over de Usseler
Es voer, maar een
postkoets. Nu begreep
ik ook de vreemde
kronkels in de taal. Men
had geprobeerd zo dicht
mogelijk bij de Duitse
tekst te blijven. Want
het origineel is Duits.
Ik nam er deels genoegen
mee en het suste mijn
gemoed.
DE WARE
BETEKENIS
Enige tijd
geleden stuitte ik bij
toeval op de Duitse
tekst.
Het betreft
een gedicht van de
Duitser Rolf Baumbach
uit 1870 met de titel
“Der Wagen rollt”. Er
bleken tot mijn niet
geringe verbazing nog
een derde en een vierde
couplet te bestaan
waarvan ik na enig
speurwerk ook de
Nederlandse vertaling
vond die ik jullie
natuurlijk niet wil
onthouden.
Postiljon in de
taveerne, voedert de
rossen in vlucht.
Lachende waard komt zich
weren, reikt mij een
glas in de lucht.
Blondkopje achter de
rozen, schuift het
gordijntje opzij.
2x Mijn hart zou zo graag
daar verpozen,
Maar
’t gaat voorbij,
voorbij.
Eens snelt voorbij
mijn wagen, duistere
schim leidt mijn reis.
Klinkende horens
versagen, neven de zweep
staat de seis.
Vrienden van liefde en
leven, vangt er mijn
laatste groet.
2x Hoe
graag was ik bij u
gebleven,
Maar ’t
gaat voorbij voorgoed
Het laat zich
begrijpen dat men ons
kinderen niet aan deze
strofen bloot wilde
stellen want hoewel we
het toch nauwelijks
hadden kunnen bevatten,
vond men blondjes die
achter gordijntjes
lokken en magere Hein
die de taak van de
postiljon overnam
teneinde de reiziger
naar hemel of hel af te
voeren teveel voor onze
nog tere en onbedorven
zieltjes. Voor mij
vielen na al die jaren
van onzekerheid over de
strekking van het lied
alle puzzelstukjes op
hun plaats. De dichter
vergelijkt in zijn
gedicht het leven van de
mens met een tocht per
postkoets. We maken als
het ware een reis door
de tijd die ons gegeven
is. Even staan we stil
bij al het lief en leed
maar dan moeten we weer
verder op de wagen van
het leven die
onstuitbaar door blijft
rijden tot aan ons
onvermijdelijke einde.
We hadden nog zo graag
dit of dat gedaan en
waren nog zo graag hier
of daar gebleven maar
zoals de Duitse tekst
veel indringender dan de
Nederlandse zegt; “Der
Wagen rollt” en je zit
er op, kunt niet terug
en moet mee. In het
laatste couplet zit
magere Hein zoals men
zich die in vroegere
tijden voorstelde, met
zijn seis in plaats van
de zweep en de zandloper
in plaats van hoorn, op
de bok.
Nog een
laatste groet aan onze
geliefden en het is
voorbij.
In Duitsland
was dit gedicht erg
geliefd maar
internationale
bekendheid kreeg het pas
toen het in 1922 op
muziek werd gezet door
de Berlijnse apotheker
Heinz Höhne en zo in
veel zangbundels
belandde.
DE
POSTKOETS
Men kan
zich afvragen; “waarom
juist een postkoets?”
Het antwoord ligt voor
de hand.
De postkoets
was in die tijd het
enige communicatie en
vervoermiddel op de
langere afstand. Naar de
komst werd in steden en
dorpen aan de route dan
ook met spanning
uitgekeken. Ze bracht
wellicht lang verwachte
post of goederen. Ze
vervoerde misschien wel
belangrijk bezoek en dan
was er de postiljon die
uit de plaatsen die hij
had aangedaan de laatste
nieuwtjes of groeten van
familie mee kon brengen.
De komst van de
postkoets was zo
belangrijk dat de
postiljon al een
kwartier voor aankomst
met regelmaat op zijn
hoorn blies om de
inwoners de gelegenheid
te geven op tijd bij de
halteplaats, meestal een
herberg, aanwezig te
zijn. De postiljon was
dan ook een in fraai
uniform gestoken
populaire figuur aan
wiens lippen men hing.
Hij was een radertje in
het systeem, meestal
reed hij een route van a
naar b die bij daglicht
kon worden afgelegd.
Hierna nam een ander de
volgende dag met frisse
paarden de koets over en
reed zijn deel van het
traject. De herberg waar
de paarden werden
gewisseld heette een
uitspanning, een titel
die sommige
gelegenheden, zoals in
Enschede het “Hoge
Boekel” ook wel “de
Snippert” nog trots in
hun vaandel voeren. Was
het een druk bereden
route dan wachtte de
eerste postiljon de
koets uit de
tegenovergestelde
richting op, nam die met
gebruik van zijn eigen
paarden over en reed
naar zijn standplaats
terug. Op minder druk
bereden trajecten huurde
men vaak een boerenzoon
met paarden die een
centje bij wilde
verdienen in als
postiljon.
Het
postkoetssysteem is in
de transportsector thans
met vrachtauto´s weer in
gebruik gekomen wegens
de strenge controles op
de rijtijden van de
chauffeurs. Men noemt
dit HUB-verkeer waarbij
ook een chauffeur een
traject heen en terug
aflegt dat binnen zijn
werkuren past waarbij de
trailer wordt om
gekoppeld en een ander
het overneemt. De gele
wagens in het lied waren
de postkoetsen van Thurn
und Taxis,
een adellijke
familie die door keizer
Karel V in de 16e eeuw
werd benoemd tot hoofdpostmeesters van
het Habsburgse rijk het
monopoly op het vervoer
van post had en dit tot
1867 behield toen de
laatste rechten in
Duitsland werden
verkocht aan de
Pruisische staat. Tot
op heden is de kleur
geel met een zwart
posthoorntje nog altijd
als huismerk in gebruik
bij de Deutsche Post.
Toen ik Mini dit
stukje liet lezen, kwam
ze met een verrassende
verklaring.
Zij had als
kind altijd gedacht dat
met de gele wagen de
gele bussen van de GTW
werden bedoeld die over
de Haaksbergerstraat van
en naar de Achterhoek
reden.
De meeste van
deze bussen hadden aan
de achterzijde een vast
ijzeren laddertje dat
naar het dak leidde. Je kon
er bij goed weer dus
mooi hoog opzitten.