EIGEN HAARD..
Het is weer weer voor bij de kachel… We draaien
de thermostaat wat hoger en klaar is Kees.
Dat vereiste vroeger wat meer handelingen..
Voor een arbeidersgezin met één kind hadden we
in
de Frederikastraat een groot huis.
Een ruime zolder, drie slaapkamers, een
bijkeuken, een woonkeuken en een mooie kamer.
Die laatste werd slechts op zon en feestdagen
gebruikt en dan ook alleen maar in de winter.
Moeder was zuinig op haar meubeltjes die ze in
de loop der tijd bij elkaar had gespaard.
Nadat ze in de oorlog door een bombardement
alles waren kwijtgeraakt, was het moeilijk om
aan spullen te komen en moesten we het in eerste
jaren doen met krijgertjes en tweede handjes.
Ons gezinsleven speelde zich dan ook
hoofdzakelijk af in de woonkeuken waar werd
gegeten en geleefd. Koken op gas of
petroleumstelletje en de grote was deed moeder
in de bijkeuken.
Wanneer het in oktober wat killer werd en het
elektrische straalkacheltje het niet meer alleen
aan kon, haalde vader ons potkacheltje met
bijbehorende pijp, kolenkit en pook van zolder
die glimmend zwart gepoetst hun vaste plekje op
de kachelplaat in de woonkamer innamen. We
stookten er van alles. Dat begon ’s morgens
vroeg met een oude krant en brandhoutjes waarna
er naar voorraad; turf, eierkolen of briketten
werden toegevoegd. Het straalde een behaaglijke
warmte af en de rook verdween via de lange
bochtige kachelpijp in de schoorsteen, die van
te voren altijd werd geveegd. In eerste
instantie door vader en de buurman zelf maar
toen die zich niet meer veilig voelden op het
dak, door een echte schoorsteenveger. Het was
een smeerbende van jewelste. De zak onder de
pijp hield het niet altijd en dan stoof de kamer
tot ergernis van moeder vol zwarte roetzooi…….
Het potkacheltje had een asla die ’s morgens
eerst moest worden geleegd nadat er flink was
gepookt. De as verdween toen gewoon in de
gemeentelijke zinken vuilnisemmer die moeder dan
ook asvat noemde….. De warmte van het kacheltje
werd tevens benut door de fluitketel voor warm
water voor allerlei doeleinden en het drogen van
wasjes waarvoor vader een rekje had gemaakt.
Brandstof betrokken we van kolenboer Schipper.
Eens per week kwam er een geldloper, een dikke
man met alpinopet en onafscheidelijke sigaar die
een vast bedrag ophaalde waarmee we spaarden
voor de wintervoorraad die in september per
vrachtauto werd afgeleverd in het kolenhok.
Het
zakken sjouwen was smerig en zwaar werk, kolen
werden geleverd per mud( ca 75 kg.)
Een kitje kolen halen behoorde tot mijn vaste
taken in het huishouden. Vooral als het donker
was, had ik er een hekel aan. Je wist maar nooit
wie zich er had verscholen. Hard zingen hielp!
De mooie kamer werd verwarmd door een kolenhaard
die zoals gezegd alleen op feestdagen werd
aangestoken. Vooral met Sinterklaas, de
Kerstdagen en Oud en Nieuw was dit een speciaal
ritueel. Vader kreeg de haard niet zo makkelijk
aan als het potkacheltje maar wanneer hij
eenmaal brandde, bracht de rode gloed achter de
micaglaasjes een echte feestelijke winterse
sfeer in de kamer.
Ik herinner me nog dat die glaasjes moesten
worden schoongemaakt met “koale thee” waarbij ik
me altijd heb afgevraagd wat daar de reinigende
werking van was. De haard werd anders dan het
potkacheltje puur gestookt met luxe nootjes
vier. Als de mooie kamer op temperatuur was
gekomen was er koffie met iets lekkers en
speelden we Ganzenbord of Mens Erger Je Niet,
met op de achtergrond muziek op de radio van het
Orkest Zonder Naam onder leiding van Ger de Roos
en met zang van de Musketiers en Marketensters.