In het voorjaar
van 1956, ik was toen tien jaar oud, mocht ik met
Bram, de even oude zoon van een vriendin van mijn
moeder op onze vrije woensdagmiddagen mee naar zijn
tante in Boekelo. We fietsten direct na het
middageten via de Usseler Es naar het zoutdorp waar
we na de spoorovergang te zijn gepasseerd via de
Kwinkelerweg niet naar het huis van de tante gingen
maar naar een villa die ergens diep in de bossen lag
en waar de oom tuinman was. Bij het luxe optrekje
hoorde een mooie vijver waarin veel stekelbaarsjes
en salamanders zaten die we wel vingen, maar weer
vrij lieten omdat we ze de lange terugweg niet mee
konden nemen. Rond de villa lag een groot bosgebied
met hoge, oude bomen waar we een hutten bouwden en
jongensavonturen beleefden.
Op een van onze zwerftochten door het bos stonden we
plotseling oog in oog met een oudere jongen met wat
vreemd haar en in tegenstelling met onze “kotte
boks” gekleed in een lange broek en slobbertrui…
“war mot jullie hier?”, vroeg hij dreigend.. Bram
antwoordde niet erg onder de indruk, “We mait hier
spöln van mien oom die hier tuinman is”. Het gelaat
van de jongen ontspande zich enigszins, “Hoe heet
i’j dan? Bram noemde zijn achternaam, ”Dan bin i’j
de kleine breur van Meindert”, sprak de jongen
glimlachend.. Dat klopte. Hij vertelde bij Meindert
in de klas gezeten te hebben want hij kwam ook uit
Enschede en woonde aan de Wethouder Nijhuisstraat.
Toen Bram vroeg hoe hij heette, mompelde hij iets
wat leek op Haba Kok, bij onze verbaasde gezichten,
sprak hij geruststellend, “Zeg maar Harry.”
Wij besteedden er verder geen aandacht aan want hij
nam ons mee naar wat hij het Mastbos noemde en waar
een veel grotere vijver lag dan bij de villa en waar
zich geheimzinnige zaken zouden afspelen. Het
avontuur lokte ons wel en we volgden hem
nieuwsgierig via smalle bospaadjes tot we inderdaad
bij een met hoge dennen en eiken omzoomde grote
vijver aankwamen die geheel bedekt was met
plompenbladeren waartussen gele bloemen uit het
water opstegen….
Geheimzinnig fluisterend vertelde Harry ons dat
midden in de vijver een pot vol met goud op de bodem
lag die hij graag zou willen opduiken. Als je hier
´s avonds durfde te komen, gaf een blauw vlammetje
precies de plek aan waar de goudschat lag.. We
luisterden met open mond…Maar het was er ook niet
pluis.. Het goud werd blijkbaar beschermd door
geesten en spoken die in de schemering opdoken. Daar
waren allereerst twee jonkvrouwen die over het water
zweefden zonder hoofd, dat hielden ze onder hun arm.
Dat zouden de geesten zijn van de wegens hun geloof
vermoorde juffers van Beckum… Maar zij waren niet
het ergste. Veel gevaarlijk was de geest van de
rentmeester die in het verre verleden hout uit het
bos voor eigen rekening had gekapt en verkocht. Toen
zijn heer hier achter kwam, liet hij de dief in de
vijver verzuipen. Sindsdien waart die rond met in
zijn hand de bijl waarmee hij de bomen kapte en
waarmee hij indringers nu de kop afhakt….We waren
diep onder indruk en het was maar goed dat het nog
geen avond was en de zon helder scheen.
Harry had een plan gemaakt om de schat te
bemachtigen…Hij zou op een geschikte nacht toch naar
de vijver sluipen en kijken waar precies het blauwe
vlammetje opflikkerde dan wist hij de plek.
Overdag zou hij dan in een duikerspak vanuit een
roeibootje de pot goud aan een touw stevig touw
vastbinden en dan ophalen….En hier vroeg hij,
uiteraard voor een aandeel van de buit, onze hulp.
Wij moesten het bootje naar de plek roeien en de pot
omhoog trekken en binnen halen….
Uiteraard waren we in onze kinderlijke eenvoud zeer
vereerd een rol in dit spannende avontuur te mogen
meespelen en stemden gretig toe….
Het zou het de volgende week woensdag moeten
gebeuren en we moesten omstreeks 14 uur bij de
vijver klaar staan……
Vol spanning peddelden we terug naar huis. Meindert
was ook net thuis en we maakten hem deelgenoot van
onze belevenissen met Harry… Maar Brams broer was
tot onze grote teleurstelling niet onder de indruk.
Hij lachte ons vierkant uit. Zeker kende hij Harry,
maar het was een grote fantast en hij had ons mooi
wat wijs gemaakt… En inderdaad nu we er wat
nuchterder over nadachten, was het wel een heel
vreemd verhaal. De woensdag daarop gingen we dan ook
niet naar Boekelo om de confrontatie met en het
uitgelachen worden door Harry te voorkomen…….
Het voorval zou waarschijnlijk voor altijd in een
van de vele laadjes van mijn geheugen zijn
opgeborgen en in vergetelheid zijn geraakt als ik
een paar jaren geleden niet de hand had weten te
leggen op het boek “Uit het Land van Katoen en
Heide” door J.J. van Deinse waarin deze de vijver in
het Mastbos beschrijft. De plas hoorde bij het Hof
te Boekelo, een oude met grachten omringde Havezathe
bewoond door de adellijke familie Ripperda die toen
ze aan lager wal geraakten hun bezit aan diverse
opeenvolgende adellijke geslachten overdeden. De
laatste kasteelheer van adel was Christiaan van
Kempen die het hele landgoed in 1818 aan drie
verschillende personen verkocht waarna het Hof en de
ophaalbrug werden gesloopt en de grachten gedempt.
Van de stenen werden in Boekelo huizen gebouwd…In
1822 kochten de textielbaronnen van Heek grote delen
van het landgoed op die men tot op de dag van
vandaag beheert….
De grote vijver in het Mastbos werd voor diverse
doeleinden gebruikt. De naam zegt het al, in het
Mastbos werden mooie kaarsrechte stammen gekweekt
die geschikt waren voor scheepsmasten en in de
vijver werden gewaterd en opgeslagen werden tot ze
gereed waren om naar de scheepswerf te worden
vervoerd.
Het water van de vijver borrelde op uit een heldere
natuurlijke bron waardoor het zeer geschikt was voor
het brouwen van bier. Het hof had een eigen kleine
brouwerij waar men scharrebier, een bier van mindere
kwaliteit, brouwde dat echter gezonder was dan het
vaak ziektekiemen bevattende water uit bron of put.
Tot mijn grote verbazing vertelde van Deinse in zijn
boek ook ongeveer dezelfde verhalen van de onthoofde
juffers, de stelende rentmeester, het blauwe
vlammetje en het goud dat volgens hem in een
brouwketel was verzonken. Harry had het dus niet
verzonnen, het waren bestaande verhalen die
misschien al eeuwen in Boekelo van geslacht op
geslacht werden doorverteld……
Maar het werd nog mooier. Ik stuitte op het internet
bij toeval op een levensbeschrijving van de in 2015
overleden dichter en schrijver Herman. H. ter Balkt,
roepnaam Harry. Hij was in Enschede aan de Wethouder
Nijhuisstraat geboren maar bracht veel van zijn tijd
door op de boerderij van zijn grootouders in Boekelo
waar hij vaak te vinden was in het nabijgelegen
Mastbos. Hij was na zijn schooltijd als leerling
journalist begonnen bij dagblad Tubantia maar
ontslagen wegens zijn lange haar….daarna werd hij
onderwijzer.
Dit kon toch niemand anders zijn geweest dan de
Harry die wij in het Mastbos hadden ontmoet.
Daar kwamen ook nog eens de pseudoniemen bij
waaronder hij schreef en dichtte… Het oer Twentse
“Foel Oas” maar ook “Habakuk II de Balker” dat
laatste leek wel heel erg op het Haba Kok dat wij
destijds hadden verstaan. (Habakuk was een Bijbelse
profeet)
De hierboven afgebeelde ansichtkaart van de vijver die Gertie Schuurink op de site van “Vrienden van de
historische kring Boekelo Usselo Twekkelo” plaatste,
was de laatste aanwijzing die mij overtuigde dat ik
mijn ervaringen op papier moest zetten….
Is dit alles toeval en een speling van het lot? Of
wacht er voor mij bij de vijver een gouden taak?
Ik voel een sterke drang om er heen te gaan, maar de
angst dat ik naast de onthoofde juffers en de koppen
snellende rentmeester ook nog een rondspokende Harry
tegenkom die wraak zoekt omdat ik hem bij het bergen
van de ketel goud in de steek liet, weerhoudt mij
hier (voorlopig) van.