HOORNAAR

 

 

 





 


 




 

HOORNAAR

Ik ben aan ’t harken in de tuin,
dode bladeren geel en bruin
dwarrelen neer op het gazon

in een milde najaarszon.

De klimophaag staat vol in bloei
nog even wachten voor ‘k haar snoei.
Ze trekt een hoop insecten aan
die druk op zoek naar nectar gaan.

Daar is opeens de Hoornaar,
een wreed insectenmoordenaar.
Hij is op jacht, zoekt vette prooi,
dat lukt hem bij de klimop mooi.

Hij grijpt met groot gemak een mot.
Bijt eerst haar vleugeltjes kapot
zodat ze niet meer vluchten kan.
Dan neemt de hoornaar ‘t ervan.

Hij vreet haar op met huid en haar
Ik sta erbij en kijk ernaar.
Denk nog even, “Ik grijp in”
maar dat heeft geen en’kle zin.

Geen bij of vlinder die het stoort
of zich wat aantrekt van de moord.
Zo zijn de wetten der natuur.
Ik zet mijn hark t’rug in de schuur.