SUNT JOAPIK..

 



 




Een Usseler boerengezin en hun helpers....
 

 




SUNT JOAPIK
Elk jaar op 25 juli is het Sunt Joapik (st. Jacobus). Voordat de snijmais en het maaigras het goud geel golvend graan van de akkers en essen verdreef, was dit een van de belangrijkste dagen voor de Twentse boer. Hij kon beginnen met de roggeoogst. Lang was er naar uitgekeken en telkens had de boer gecontroleerd of de korrels al hard waren want de oude voorraad slonk of was op.
Daarom werd de laatste maand voor de oogst ook vaak hongermaand genoemd…..maar nu kwam de nieuwe oogst eraan.
Op de foto (boven) staan een Usseler boerengezin en hun helpers gereed om met het maaien te beginnen.
De vrouwen in het witte St. Joapikstuug, de speciale kledij voor de roggeoogst die tot de uitzet van de boerenmeisjes behoorde, ook enkele mannen dragen een feestelijk wit hemd. Het meisje uiterst rechts vervult de taak van verzorgerster. Zij draagt de “koffiekettel “en de “vesperkoarf met stoet” waarmee ze als het tijd was om te schaften ( verspern) naar het land ging voor de “catering”.
Het was, toen er nog geen machines waren, zwaar werk. De mannen maaiden met de zicht, de vrouwen( de bindsters) bonden de stengels samen tot een schoof of garf. Deze werden rechtop gezet als een tentje dat garst, gast of hok werd genoemd. Voor een zichzelf respecterende boer moesten deze strak in het gelid op het land staan. 
      
Men begon bij zonsopgang en eindigde bij zonsondergang. Eten en drinken was belangrijk. Koffie met stoet kwam er rond negen uur en om twaalf uur kwam er een goed maal met karnemelksepap na. Ook ’s middags was er koffie met pannenkoeken en na het werk was er op de boerderij weer stevige kost als afsluiting van de dag..
Als de laatste rogge neer was, was het feest en kwam de boer naar het land met een grote tinnen kan met jenever en mochten de maaiers en bindsters zoveel drinken als ze wilden hetgeen nog wel eens uit de hand kon lopen. Dat noemde men stoppelhaan’n. Die naam kwam van een oud bijgeloof dat er een demon in de rogge school in de gedaante van een haan. Ook werd de haan als symbool van vruchtbaarheid gezien. Als het allerlaatste hoekje rogge op de es aan de beurt was om gemaaid te worden, waarschuwden de maaiers de bindsters met: Pas maar op want ‘n Stoppelhaan’n spring d’r oet…. ( In het Twents is haan’n enkelvoud; haan’ns meervoud)
Het werk was na het maaien en binden nog niet gedaan. Pas als de rogge na het drogen van het land was en gedorst sprak de boer; “Zie zo ik won d’r wear oonder.”
De zondag daarop was het feest met muziek en dans voor de jongeren dat toen er in de boerschappen nog geen café’s waren, werd gevierd bij Sandersküper, het Fortuin of bij Verspohl of Smeing aan de Glanerbrug. Later ook bij Jochem Hemken…. De zondag daarop waren de ouderen aan de beurt…….




 

 



Usseler Esch - circa 1945..
 

 



De garsten staan op het land...