DE
JUFFERBEEK
De Jufferbeek op de flanken van de Lonnekerberg...
|
DE JUFFERBEEK
DEEL 1
Op de flanken van de Lonnekerberg ontspringen
meerdere heldere bronnen.
Een daarvan groeit al kronkelend door het bos
bergafwaarts richting Oldenzaal uit tot de
Jufferbeek.
Ik dacht altijd dat die naam te danken was aan
de waterjuffers en zeldzame libellen die nabij
de beek voorkomen, maar nee, de beek dankt haar
naam aan de witte juffers, beter bekend als de
witte wieven die boven op de Lonnekerberg in
groot hol woonden…. Waar precies was tot aan het
onderstaande verhaal niet bekend want niemand
waagde zich zover de berg op….
Liet je de wieven met rust dan had je er weinig
last van en menig boer deed goede zaken door
etenswaren of brandhout te leveren waarvoor
royaal met goudstukken werd betaald…..
Maar daagde of schold je ze uit dan was het goed
mis….
Dat ondervond een Lonneker boer toen hij
terugkerend via de Bergweg van een uitbundig
bezoek aan de herberg al scheldend en tierend de
wiefkes zwaar beledigde……
Drie dagen later verdween in een onbewaakt
ogenblik zijn elfjarige dochter spoorloos.. Waar
men ook zocht, ze werd niet gevonden en al snel
ging het verhaal dat ze door de witte wieven was
ontvoerd. De wanhopige ouders lieten in de
Plechelmus in Oldenzaal menige mis lezen, maar
ook de vader, de zoon en de heilige geest gaven
geen sjoechem en het verdriet in Lonneker was
groot want het was een lief en verstandig kind.
Ze bleek inderdaad door de witte wieven te zijn
meegenomen naar de Lonnekerberg waar ze moest
schoonmaken, koken en allerlei rituelen
ondergaan die haar voorbereidden op haar eigen
toekomstig leven als wit wief op de berg….. Het
kind dat verdrietig was en had heimwee naar haar
ouders poogde wel te vluchten maar werd door
magische krachten tegen gehouden die haar
belemmerden verder dan een paar meter buiten het
hol te komen…..
Na ongeveer een jaar kreeg ze echter een kans.
De wiefkes wilden op een koude dag snert eten
maar de erwten waren op. Het meisje kreeg een
aantal gouden munten in hand gedrukt waarmee ze
de voor de soep zo onmisbare peulvruchten in
Oldenzaal moest aanschaffen… Maar o wee als ze
met een levend wezen sprak of klaagde over haar
verblijfplaats en de witte wieven….
De juffers hadden echter de slimheid van het
meisje onderschat. Nadat ze een flinke zak
erwten had gekocht liep ze de naar de dikke
veldkei op de markt waar magische krachten aan
werden toegedicht en deed tegen de steen
luidkeels haar beklag…. Volgens een gedicht van
Cato Elderink sprak ze…
“O, steen, o koalden stummen steen,
Bi’j gin mensche klaag ik, mear bi’j di’j steen
alleen.”
Nu hadden de Oldenzalers grote boeskolen maar
ook grote oren en menigeen had ongewild haar
klaagzang gehoord waaronder ook de veldwachter
die wachtte tot het kind vertrok en snel het
goudstuk dat ze op de steen had achtergelaten
weggriste en zich ermee naar de burgemeester
spoedde die likkebaardend kijkend naar het
goudstuk besefte dat dit het vermiste meisje
moest zijn. Dit vermoeden werd nog groter toen
de stadhuisbode meldde dat het kind een spoor
van erwten achterliet die naar een plek buiten
de stadsmuren leidde. De burgemeester die graag
herkozen wilde worden en ook had gehoord van de
kostbare schatten die de witte wieven zouden
beheren, besloot een poging te ondernemen het
kind te redden en zich zo als held te
profileren. Om ook Onze Lieve Heer aan zijn
zijde te hebben, moest hij ook de pastoor mee
zien te krijgen in zijn plan. Deze echter wilde
er in eerste instantie weinig van weten, maar
liet zich met het vooruitzicht op al het goud
dat hij en de burgemeester zouden delen, toch
overhalen…. Men begaf zich naar de herberg waar
naast de verplicht aangewezen deelnemers, de
veldwachter, de stadsjager met zijn honden, de
koster en twee kapelaans ook vrijwilligers
werden gezocht om bij de toch wel risicovolle
onderneming te assisteren. Na zich moed te
hebben ingedronken en een kort gebed vertrok het
gezelschap vanuit de kerk het erwtenspoor
volgend. Onderweg voegde zich de vader die men
had ingelicht samen met enige noabers bij het
dappere gezelschap… Voorop de pastoor met een
groot kruis, daarachter de koster met een goed
gevuld wijwatervat en de kapelaans met de
kwasten. Dan volgden de jager en de veldwachter
ieder bewapend met een geweer daarna de vader en
de noabers.
De gestrooide erwten brachten de stoet naar de
voet van de Lonnekerberg waar de Jufferbeek
stroomde. Het spoor leidde verder over een smal
paadje naast de stroom de berg op
|
|
Graf van
Blijdenstein....
|
DE JUFFERBEEK
DEEL 2
Nadat de beek bij een omgevallen dode boom een
scherpe bocht had gemaakt, werden ineens de honden
onrustig, begonnen zacht te janken en wilden niet
verder. Plotseling was het onheilspellend stil,
doodstil, geen zuchtje wind, geen vogel zong en geen
takje kraakte terwijl de sfeer beklemmend en ´unheimlich`
werd. De meeste helden voelden zich dan ook niet
meer op hun gemak en toen de honden zich losrukten
en er vandoor gingen waarna ook de jager afhaakte en
achter ze aan ging, kreeg hij gezelschap van diverse
deelnemers bij wie de angst en paniek de overhand
kregen.
De onzekerheid nam ook bij de anderen toe, maar
weerhield ze niet om door te gaan….Men kwam nu
vanuit het bos op de open heide waar het pad de
oever van de Jufferbeek verliet en naar een bosje
berken met helder witte stammen liep…. Voorzichtig
trokken ze verder toen er ineens een zacht doch
indringend gezang klonk en de heerlijke geur van
snert over de heide tot hen dreef.
Ze moesten in de buurt zijn! En jawel achter het
berkenbosje verscholen ontwaarden ze de ingang van
een hol………. Nu stak de pastoor, luid gebeden en
bezweringen roepend, het kruis omhoog..
De volkomen verraste witte wieven kwamen gillend
naar buiten maar deinsden bij de aanblik van het
kruis terug terwijl de kapelaans ondanks hun angst
de witte wieven met hun in het wijwater gedoopte
kwasten bestookten. Dit was zelfs voor de juffers
teveel en ze zweefden ijselijke kreten slakend die
de bevrijders door merg en been gingen tussen de
bomen door weg richting Berghuizen.
Na even de kat uit de boom te hebben gekeken,
stuurde de burgemeester de veldwachter het hol in
met het bevel te kijken of het kind daar was maar
verder niets aan te raken. Met knikkende knieën
volgde de diender het bevel op en kwam even later
triomfantelijk met het meisje aan z’n hand onder
luid gejuich van de wachtenden naar buiten waarna
vader en dochter elkaar huilend in de armen
vlogen….De burgemeester en de pastoor wilden echter
weten of de veldwachter ook goud in het hol had
aangetroffen. Hij had niets gezien waarop de beide
hoogwaardigheidsbekleders zich ongelovig zelf gingen
overtuigen. Tot hun grote verbazing en ongenoegen
moesten ze vaststellen er geen gouden tafels,
stoelen, bestek of andere kostbaarheden te vinden
waren.
Waren het dan enkel geruchten geweest of hadden de
wieven hun schatten elders verborgen?¬
Teleurgesteld aanvaarden de hoge heren de terugtocht
in tegenstelling tot de anderen die blij waren voor
de ouders en het kind en dat men van de witte wieven
was verlost…..
Maar was dit wel zo? De pastoor had het bij het hol
het kruis in de grond geplant als afweermiddel tegen
de terugkerende wieven, maar een herder die er met
zijn schapen was langs getrokken, had het kruis niet
meer gezien maar wel zacht gezang gehoord….
Langzamerhand doken ook weer de verhalen op zoals
dat over Albert Jan Blijdenstein. Hij had rond 1890
alle heidevelden en andere voor de boeren
onbruikbare grond op de Lonnekerberg opgekocht om er
bosbouw te plegen. De heide moest plaats maken voor
snel groeiende sparren en dennen waar veel geld mee
te verdienen was. Er was al wat voorbereidend werk
verricht toen op een avond terwijl Blijdenstein bij
zijn villa een pijpje rookte, plotseling twee witte
wieven opdoken die hem indringend vroegen waar hij
mee bezig was. De fabrikant die niet bang was
uitgevallen wilde de ongenode bezoekers van zijn erf
verwijderen maar kon zich na een handbeweging van
een van de wieven ineens niet meer bewegen… Stijf
als een plank moest hij hun voorwaarden aanhoren…..
Gek genoeg hadden ze geen bezwaren tegen de bomen en
kon hij op de berg zijn gang gaan maar moest daarbij
zweren de wiefkes met rust te laten en ver van het
hol te blijven. Zo niet dan zou er geen boom op de
berg groeien…Bang geworden zegde Blijdenstein dit
toe, maar de juffers wantrouwden, de mentaliteit van
de Twentse fabrikanten kennende, deze toezegging en
eisten dat hij zich na zijn dood op de berg liet
begraven zodat ze een soort onderpand hadden en hem
en zijn ziel indien nodig de eeuwige rust konden
ontnemen.
En zo geschiedde. De naaldbomen groeiden voorspoedig
en boven op de berg vinden we de graven van Albert
Jan Blijdenstein en enkele familieleden die
voorzichtigheidshalve hun rustplaats met zware
veldkeien lieten afdekken om het de witte wieve bij
een eventuele wraakactie niet al te gemakkelijk te
maken……….
De 61 meter hoge Lonnekerberg ligt er nog altijd
uitnodigend voor de natuurliefhebber bij en de
Jufferbeek meandert, kabbelt, stroomt of kolkt bij
zware regen nog steeds richting Oldenzaal waar
inmiddels een industrieterrein naar haar is
genoemd…. en de witte juffers?????
|
Witte wieven in de koel bie Lochem....
|
|