KLEIN DIEKSKE EN
DE WITTE WIEVEN...
Zo’n dikke 400 jaren geleden woonde in de Lonnekermarke een
schatrijke boer, Mansboer genaamd. In tegenstelling tot de
andere boeren die meestal pachter of horige waren van adel of
kerk was hij eigen baas. Hij bezat het meeste land terwijl op de
boerderij ook het markerichterschap rustte waardoor grote hij
invloed en bijna onbeperkte macht bezat. Dat was niet altijd zo
geweest. Zijn grootvader en vader hadden hard gewerkt en zoveel
geld gespaard dat toen de edelman aan wie de boerderij behoorde
in geldnood kwam, zij het erve en zichzelf konden vrijkopen.
Eigenlijk had dit voor de Lonnekermarke een zegen moeten zijn,
maar Mansboer was met hetzelfde virus besmet waarmee nu nog veel
rijken kampen; hebzucht, meer, groter en nooit genoeg… Zo had
hij alle jachtrechten in de marke voor zichzelf opgeëist, maar
het ergst was zijn “landje pik”. Waar de andere boeren slechts
een ploeg bezaten die werd getrokken door een of twee ossen, had
Mansboer er drie die door een span van twee zware paarden een
keer zo snel het land konden bewerken. Wanneer de tijd voor het
ploegen was aangebroken, waren hij en zijn twee zonen het eerste
aan de slag. Tussen de akkers van de diverse boeren bevond zich
als afscheiding een strook woeste grond die de grens bepaalde.
Mansboer had nu de gewoonte om die afscheidingen om te ploegen,
terloops nog een stuk van zijn buurman mee te nemen en het afval
op diens land als nieuwe grens te deponeren. Zo kreeg hij er
ieder jaar vele meters vruchtbare grond bij…. Natuurlijk stond
dit de andere boeren niet aan maar ze durfden niets tegen de
brutaliteiten van hun machtige buurman in te brengen, bang voor
nog meer ongemak. In de Lonnekermarke woonde ook Klein Diekske.
Zijn boerderij en land behoorden aan de monniken van een Duits
klooster. Klein Diekske boerde goed en betaalde trouw de
jaarlijkse pacht die uit een deel van de oogst bestond. Hij
woonde aan de voet van de Lonnekerberg en had daardoor tegen de
berg aan geen buren maar aan de andere kant wel Mansboer die al
vaak begerige blikken op het land van Diekske had laten vallen.
Toen de tijd van ploegen weer was aangebroken, sloeg het noodlot
bij Klein Diekske toe.
Zijn os raakte kreupel en hij werd zelf
slim ziek waarbij hij zich de longen uit het lijf hoestte. Zijn
vrouw en dochter waren te zwak om de ploeg te trekken, ze zouden
dus een beroep op de noabers moeten doen. Hier had Mansboer
echter een stokje voor gestoken. Hij zag zijn kans schoon de
akker van Diekske in te pikken en verbood de andere boeren de
zieke bij te staan. Hij stelde de vrouw van Diekske zelfs een
ultimatum.. Wanneer de volgende morgen de akker niet was
geploegd, geëgd en ingezaaid, zou Mansboer dat doen en was het
land van hem…. Met die Duitse monniken gooide hij het daarna wel
op een akkoordje. De arme vrouw raakte hierdoor overstuur. Ze
durfde het haar doodzieke man niet te vertellen en zonk bitter
wenend neer bij de waterput… Daar werden haar jammerkreten
opgevangen door de Witte Wieven die in holen op de Lonnekerberg
woonden…. Normaal bemoeiden ze zich nauwelijks met de boeren
maar deze geplande wandaad greep zelfs de geharde vrouwtjes aan.
Nog diezelfde nacht daalden ze af van de berg, trokken
gezamenlijk de zware ploeg van Mansboer en ploegden Diekskes
land in een razend tempo om. Ze haalden het zaaigoed uit de
schuur van het zieke boertje en egden en zaaiden net zolang tot
de akker er bij zo fraai bij lag als nooit tevoren. Bij het
krieken van de dag was Mansboer al met zijn zonen en paarden op
weg gegaan om zijn snode plannen ten uitvoer te brengen. Zijn
mond viel open van verbazing toen hij de prachtige akker van
Klein Diekse ontwaarde. Hou kon dit? Wie had de zieke boer
geholpen?
Op dat moment klonk er gezang vanaf de top van de berg
en slingerden zich nevelflarden rond de berken…. Mansboer
begreep dat dit alleen het werk van de Witte Wieven kon zijn
geweest. Woest schudde hij zijn vuist naar boven en vervloekte
de wiefkes in alle toonaarden. Maar hij zou ze wel krijgen. Hij
spande zijn paarden voor de ploeg om het werk van de wiefkes op
ruwe wijze ongedaan te maken. Hij spoorde de paarden aan maar
terwijl het met volle kracht richting Diekskes land ging,
stuitte de ploeg nog op zijn eigen akker plotseling op een
enorme kei. Mansboer stortte voorover op het ploegijzer, de
paarden raakten in paniek en trapten achteruit waarbij ze hun
baas vol tegen het hoofd en op de borst troffen. De markerichter
slaakte een doodskreet die zijn zonen naar de plek des onheils
deden snellen, maar ze kwamen te laat, Mansboer had zijn laatste
adem uitgeblazen. De zonen snapten er niets van. Ze hadden het
land jarenlang bewerkt maar deze enorme steen nooit opgemerkt….
Toen hoorden ook zij het zingen vanaf de berg en ze beseften dat
de wiefkes hadden ingegrepen in de plannen van hun vader….Bang
voor nog meer wievenstreken, besloten ze de akker te laten voor
wat ze was en er nooit meer terug te komen. De oudste kreeg de
erfenis maar gedroeg zich met het lot van zijn vader in het
achterhoofd in het vervolg als een echte markerichter ten
dienste van zijn medeboeren. Diekskes vrouw die de goede daden
van de Witte wieven intussen ook had meegekregen, toonde haar
dankbaarheid door een flinke stapel pannenkoeken naar de bergtop
de brengen. Dat lieten de wiefkes zich smaken en zie; binnen een
week was Klein Diekske hersteld en liep de os weer als vanouds.
Diekskes rogge stond er dat jaar prachtig bij en de oogst was
rijkelijker dan ooit. Het land waar Mansboer omkwam, werd nooit
meer bebouwd en de heide nam er weer bezit van… En de enorme
steen? Wie weet is het de kei die in 1928 op het land van boer
Roolvink aan de Oude Deventerweg nabij de voet van de
Lonnekerberg werd aangetroffen en nu voor het Rijksmuseum aan de
Lasondersingel prijkt.
De opgegraven
steen in het land van boeer Roolvink die nu voor het
Rijksmuseum ligt...
Evert Rabbers legde op een schilderij vast hoe met
ossen werd geploegd...