DE KEENDEKES IN ET
KOREN
De periode waarin de rogge moest worden geoogst was voor de boeren in Twente en
dus ook rond onze stad de belangrijkste gebeurtenis van het jaar. Een goede
oogst betekende brood op de plank, een mislukte oogst kon hongersnood
veroorzaken. De goudgeel golvende essen met de roggeakkers werden dan ook gezien
als kostbaar bezit dat moest worden beschermd tegen allerlei onheil. Nu kon men
tegen ziektes en natuurverschijnselen niet veel anders doen dan bidden of
vroeger in de voor christelijke tijd een offer brengen. Op de Usseler Es
gebeurde dat bij de Vlierbos…
Tegen vrijende paartjes en korenbloemplukkende kinderen die het graan vertrapten
kon men wel iets doen…. Bang maken met eeuwenoude vertelsels en sagen over
vruchtbaarheidsgeesten of demonen die ondanks het christendom nog niet uit het
volksgeloof waren verdwenen.
Wie bij een stevige bries wel eens langs zo’n roggeakker heeft gefietst of
gelopen, is het misschien opgevallen dat de rogge dichtbij stil was maar
verderop hevig golfde….. dan zat daar de Roggemeuje of korenmoeder die haar
varkens uitliet.. of was het misschien een roggehond die er door draafde?
Wanneer dat zo was kon je maar beter zo ver mogelijk van de akkerrand wegblijven
want vooral de “wilde honde” die in onze omgeving zeer gevreesd was, kon
plotseling uit het graan tevoorschijn springen en je verslinden. Kreeg de
roggemeuije je te pakken dan kon ze je dooddrukken tussen haar ijzeren borsten(
het harnas van de Germaanse godin Freya).
Of het de vrijende paartjes weerhield? Wij vonden als jongens van een jaar of
tien wanneer we zelf op avontuur waren nog wel eens de sporen van zo’n
vrijpartij in de rogge..
Een bekende legende is ook die van DE KEENDEKES IN ET KOREN….
Twee jonge kinderen, evenölders( tweelingen) begaven zich vrolijk tussen de hoge
stengels om voor moeder korenbloemen te plukken. Steeds dieper geraakten ze in
het roggeland totdat ze jammerlijk verdwaalden met vreselijke gevolgen. De ene
versie zegt dat ze verslonden zijn door de wilde honden en dat niemand ze ooit
heeft teruggezien, de ander dat ze dood in de rogge werden teruggevonden waar de
korenmeuije ze had gedood. Weer een andere versie is dat de kinderen pas na een
half jaar terugkeerden, maar onherkenbaar waren veranderd waarbij ze geen
vingers meer hadden want die hadden ze van de honger opgegeten….. Al met al
angstaanjagende verhalen die zeker op jonge kinderen indruk moeten hebben
gemaakt en ze bij de rogge weghielden…
In de Welle moet men nog het beschadigde beeldje hebben van de “Keendekes” die
elkaar in de dood vredig omarmen.(zie foto boven) Het beeldje stond ooit in de
tuin van de villa van van Heek, later
Hervormd Rusthuis, op de hoek van de Deurninger en Hengelosestraat.
Ik heb het vroeger als kind gezien in het Rijksmuseum, maar het zal nu wel in
depot staan net als zoveel andere interessante oudheden die ik mijn
kleinkinderen graag had willen laten zien…
De dichteres Cato Elderink moet het beeldje als kind ook in de tuin hebben zien
staan en was blijkbaar zo onder de indruk dat ze er later een gedicht over
schreef dat in z´n geheel te lang is om hier te worden opgenomen.
Ik beperk me
tot een couplet waarin ze haar moeder vraagt wie de twee keendekes van het
beeldje zijn…….
Zeg, Mooder, wel zollen dee beiden wal wèn?"
Dee völ troanen 'ekost hebt, mien keend,
De Keendekes in et koren,
Dee eenmoal. vuur jooren en jooren
De weg noa 't hoes hebt verloren.
Men veunde z' in 't roggenlaand weer,
d' Aarme keendekes lèfden nig meer"