Tegenover het poortje waar wij voor half negen ’s
morgens en twee uur ‘s middags het schoolplein
dienden te betreden, woonde op de hoek van de
Boekweitstraat en de Dr. P.van Hoekstraat mijn
klasgenote; Willi van den Berg. Een leuke meid die
ik na onze schooltijd nog één keer heb ontmoet in
het postkantoor van Glanerbrug waar ze toen werkte.
Welk beroep Willi’s vader precies had, wisten we
niet maar in onze ogen was hij een ware kunstenaar.
Wij kwamen tot deze conclusie toen hij op een mooie
zomerdag buiten aan het werk was. Bij het uitgaan
van de school werd onze aandacht
getrokken door zijn
bezigheden. We zagen een lange rij witte gipsen
beeldjes van een vage hond die Willi’s vader één
voor één met de verfspuit omtoverde tot levensechte
Duitse herders, kompleet
met fel rode uit de bek
hangende tongen. Hij deed dit in zo’n razend tempo
dat ook onze monden openvielen en onze tongen naar
buiten hingen van verbazing en bewondering. Nu weten
we dat hij die gipsen beeldjes niet zelf boetseerde
maar met behulp van een mal, goot, toen echter was
hij in onze ogen een soort Rembrandt. Dat hij het
met een verfspuit in plaats van een kwast deed, was helemaal voor ons iets bijzonders. Tegenwoordig
zouden we een mondkapje moeten gebruiken maar hij
had er gewoon “de piep bie an.” Ik heb hem nog
gevraagd of ik zo’n beeldje mocht hebben voor mijn
moeder maar daar kon hij in die dagen dat ieder
dubbeltje telde natuurlijk niet aan beginnen.
Wat
had ik zelf graag zo’n mooie herder willen
maken.
Willi's vader in zijn atelier
Dat had gekund want onze school bood daartoe de
gelegenheid. Een paar keer per jaar gingen we in het
handwerklokaal kleien. We namen plaats aan grote
tafels waar we een plaat van hardboard met de gladde
kant naar boven voor ons kregen en een soort
kunststof mesje. Hierna deelde meneer grote grijze
ballen, in vergelijking met was onze kleinkinderen
nu gebruiken, zeer stugge klei uit. Deze ballen
lagen opgeborgen in een soort wasketel met kraantje
en werden door natte dweilen vochtig gehouden. Wat
voor kunstwerk we wilden produceerden, werd aan onze
eigen creativiteit overgelaten maar voor zover ik
mij herinner, is er nooit wat toonbaars uit onze
verwoed knedende handen gekomen. Er was ook geen
leraar die het in de vingers had om ons het goede
voorbeeld te geven of de techniek bij te brengen dus
we kleiden maar wat raak om tenslotte het door ons
geschapen gedrocht weer om te vormen tot een bal die
in afwachting van een volgende lichting
creatievellingen weer retour ging in de wasketel. Een
keer wisten we gezamenlijk toch tot een resultaat te
komen dat mocht worden gezien. Ongewild was ik
hiervan de aanstichter. Gönning vroeg ons op zekere
dag herfstbladeren mee te nemen teneinde ons te
kunnen wijzen op de vergankelijkheid der dingen en
de schone kleuren die dit proces met zich meebrengt.
Alle kinderen hadden bladeren maar dat van mij, een
reusachtig roodoranje kleurig exemplaar van een
Amerikaanse eik, spande de kroon. Meneer was erg
enthousiast en blijkbaar brachten de afmeting en de
kleuren hem op het idee dit blad te gebruiken als
lichtend voorbeeld voor onze scheppende handen. Het
was de bedoeling de bal klei plat te slaan tot een
lap, iets groter dan het blad zodat als we het blad
op de klei legden we het model met ons mesje er om
heen konden uitsnijden.
Mij werd gevraagd voor
iedereen zo’n fraai blad mee te nemen zodat we
allemaal tegelijk aan het werk konden. Natuurlijk
zei ik ja want ik voelde me zo trots als een hond
met zeven lu…. sorry, staarten. Maar het was
gemakkelijker beloofd dan gedaan. Mijn blad had ik
door de omheining van waar de eiken groeiden heen
kunnen halen en een stuk of wat andere bladeren
pakken, zou op die manier ook wel lukken maar voor
de rest moest ik het terrein op. Dit behoorde aan
een zekere Hofstee, een gepensioneerde
gemeenteambtenaar die er alles aan had gedaan om
zijn volkstuin tegen indringers te beveiligen en die
blijkbaar goede contacten had bij de politie want
regelmatig kwam er een agent aan de deur om ons uit
te horen wie er in de tuin van Hofstee was geweest.
De tuin werd aan een voorzijde afgesloten door een
zware poort en een ondoordringbare hoge heg die ook
aan de ene zijkant doorliep. Aan de achterzijde liep
een beek. Het zwakke punt zat aan de linkerzijde
waar een uit asbestplaten opgetrokken garage deels
het terrein afsloot. Het overgebleven open stuk was
afgezet met prikkeldraad en daar hielpen we elkaar
wel eens onderdoor. Tot op het moment dat Hofstee
pek aan het draad smeerde en we, toen de politie
arriveerde, allemaal onze handen moesten laten zien
waarbij enkelen door de mand vielen. Om aan de
bladeren te komen moest ik met al deze hindernissen
rekening houden. Maar hoe jong ook, de mens is
vindingrijk. Ik besloot over de beek te springen
naar het land achter de tuin en vandaar uit terug te
springen op het terrein.
De waterstand was laag dus
het lukte.
Ik verzamelde ruim voldoende bladeren en
werd als held op school onthaald.
Meneer maakte er
een wedstrijdje van wie het mooiste blad kon maken.
De winnaar mocht zijn creatie meenemen naar huis
terwijl een ander exemplaar permanent in de klas zou
worden tentoongesteld. Het resultaat was
verbluffend. Bijna iedereen had een mooi stukje werk
afgeleverd maar het schoolbudget liet natuurlijk
niet toe dat we allemaal ons eikenblad van klei mee
mocht nemen. De twee uitverkoren bladeren werden enkele dagen in de klas te drogen gelegd waarna er
met krijt fraaie herfstkleuren op werden
aangebracht. De naam van de winnaar is me
ontschoten, ik was het jammer genoeg niet. Toen ik
om vier uur 's middags thuis kwam, zat agent Hulzinga
al bij moeder achter de thee. Men had mij in de tuin
van Hofstee gezien. Ik ontkende heftig en liet in
een opwelling van opperste verontwaardiging mijn
handen zien. De speurder constateerde geen pek. Ik
bleef ontkennen want wat zouden de gevolgen zijn als
ik toegaf? Zou Hulzinga naar school gaan om ook
meneer Gönning als heler van de bladeren te
arresteren? De agent vertrok en tot mijn
geruststelling zag ik dat hij ook aanbelde bij de
huizen van andere jongens. Het was dus niet 100%
zeker wie er in de tuin had gezeten. Ik heb er nooit
met iemand over gesproken maar ik wist nu dat er een
verrader in ons midden was. Enige tijd later bleek
dat Hofstee altijd klaagde omdat er zoveel groenten
uit zijn tuin werden gestolen. Dat deden wij
“nóóóit” alleen soms een worteltje. Hiervoor werd
een volwassene die ‘avonds op de terugweg van zijn
stamcafé voor zijn vrouw als goedmakertje regelmatig
een maaltje bonen of kroppen sla meenam, opgepakt.
Ja, toen kon de politie er nog wat van.
POTTENBAKKER
Om ons het werken met klei toch enigszins vertrouwd
te maken kwam er regelmatig een pottenbakker op
school. In de hal demonstreerde hij met een
draaischijf en een bult klei voor onze verbaasde
blikken het vervaardigen van vazen, schotels en
ander vaatwerk. Vaak mocht een van ons proberen of
hij of zij ook overweg kon met de materie maar dat
viel best tegen. Aan het eind was er altijd iemand
die een werkstukje mee naar huis kreeg.
De pottenbakker schreef dan met fraaie letters zijn
of haar naam in de zachte klei. Ik werd helaas nooit
uitverkoren maar de laatste keer dat ik erbij stond,
was Bert Heupers uit de Gerststraat de gelukkige. Ik
was niet de enige die jaloers was. Het toeval wilde
dat Bert een jaar of tien later mijn collega werd.
Natuurlijk spraken we vaak over de Stevenfenneschool
en bij gelegenheid vroeg ik hem naar het mooie
schoteltje dat hij van de pottenbakker had gekregen.
Hij haalde de schouders op en vertelde dat hij er
geen beste herinneringen aan had.
Het kleinood lag op een prominente plaats in de
vensterbank en werd door menige gast met bewondering
gadegeslagen. Bert was er best trots op. Maar op een
regenachtige dag sloeg het noodlot toe. Zijn zuster
wilde er mee spelen en liet het uit haar vingers
glippen. Hiertegen was het ongebakken broze
aardewerk niet bestand en viel in duizend stukken
uiteen. Bert was razend, kreeg een waas voor de
ogen, rende naar boven en ontdeed blind van woede de
lievelingspop van zijn zus op ruwe wijze van al haar
ledematen. De getroffen poppenmoeder schreeuwde
natuurlijk moord en brand. Dit alles was de oude
Heupers niet ontgaan waarna deze zich op zijn zoon
stortte en waarbij moeder ternauwernood had kunnen
voorkomen dat Bert hetzelfde wrede lot onderging als
de pop van zijn ontroostbare zus.
Uitverkoren worden
door een pottenbakker is niet bij voorbaat
zaligmakend en scherven brengen niet altijd geluk!
Oh ja, creatief met klei ben ik nooit geworden.