Toen ik onlangs mijn kleinzoon van school haalde,
zag ik hem ineens in de berm; de allemansgek.
Weliswaar zag hij er afgeleefd uit, maar ik herkende
hem meteen aan de stekelige bolletjes die in trosjes
aan zijn reeds verdorde takken hingen.
Voorzichtig maakte ik een paar bolletjes los die
hierbij aan mijn vingers bleven haken. Dat was lang geleden! Wanneer we vroeger uit school kwamen plukten we die
dingen en gooiden ze op de kleren van klasgenoten.
Liefst op een plek waar het slachtoffer niet bij kon
zodat hij er mee te koop bleef lopen totdat iemand
hem er van verloste.
Op zich was dit niet zo’n ramp maar wat het erger
maakte was dat erbij werd gezongen;
“Dr löp t’r één met ’n allemansgek, allemansgek,
allemansgek.”
Op de zelfde wijs als “Dr kan nog meer bie hop, hop,
hop.”
Hoe wolliger de kleding, hoe moeilijker de krengen
er weer uit te krijgen waren.
Bij de meiden gooiden we ze wel eens in het haar. Ze
moesten er met de schaar worden uitgeknipt. Ik maakte mijn nieuwsgierig geworden kleinzoon
deelgenoot van de mogelijke grappen en grollen die
mijn plantaardige vondst bood. Hij was meteen
enthousiast en we plukten een groot aantal
allemansgekken om de huisgenoten ermee te kunnen
bekogelen.
De reacties waren verdeeld maar er was vreemd genoeg
niemand die mijn ervaringen van vroeger kon delen.
Van de allemansgek als plant had men nog nooit
gehoord.
Dit verbaasde me zeer en dus was mijn door nostalgie
gedreven belangstelling gewekt.
Thuis gekomen dook ik meteen in het woordenboek en
surfte heel het Google netwerk af maar tevergeefs.
Als enige betekenis werd gegeven; “hij die
slachtoffer is van zijn eigen goedheid” Vertwijfeld mailde ik Mini en gelukkig wist zij
meteen wat ik bedoelde en kende ze het versje ook
nog. Dus hoefde ik niet aan mijn “goedwies” te
twijfelen. Het zal een naam zijn geweest die alleen in Enschede
of misschien wel alleen in onze buurt werd gebruikt
want wie ik van mijn leeftijdgenoten in Hengelo en
Oldenzaal ook vroeg, ze kenden wel het hechtende
knopje en de lol die je er vroeger mee had, maar dat
het allemansgek moest heten?
Na lang zoeken vond ik een afbeelding in een
plantenboek waar onze stekelige vriend naar de mooie
naam Arctium bleek te luisteren, in het Nederlands
KLIT. Nu is allemansgek al een omstreden naam, maar klit
is op het eerste gehoor helemaal beladen temeer daar
er sprake is van zowel een grote, een kleine en
zelfs een donzige klit; of zoals wij latinisten
zeggen; Arctium Lappa, Arctium Minus en Arctium
Tomentosum.
Maar goed, de plant heet nu eenmaal zo en wie zijn
wij om daar moeilijk over te doen.
Het exemplaar dat ik vond was van de kleine soort
die ca. 70 tot 150 cm. hoog kan worden en paarse,
stekelige bloempjes krijgt die uitdrogen tot
allemansgekken. De naam is ook wel verklaarbaar omdat de bolletjes
ook wel klitten worden genoemd en dan herkennen we
al gauw de zegswijze; een klit in het haar hebben. Het is de manier van verspreiding van de plant. De
bolletjes bevatten zaadjes en zijn voorzien van
haren met weerhaakjes. Ze blijven bij dieren die er
langs lopen aan de
vacht
hangen en komen zo een eind verwijderd van de
moederplant in de natuur terecht. De wortels werden
vroeger veel gegeten en tevens gebruikt als medicijn
tegen diverse kwalen. Ik las dat uit de
klitwortel geperste olie een probaat
middel is tegen haaruitval, een boodschap
die voor mij helaas te laat komt.
Gebruiksklare
Allemansgekken
|
Articum Minus
Articum Minus
Weerhaakjes
|