Wanneer je in mijn jonge jaren komend vanaf de
Usseleres in Usselo rechtsaf de Boekelosestraat
insloeg, liep er een paar honderd meter na Café
Hannink links een zandweg (Rosinkweg) opzij van
een huis. Volgde je die en stak je even later
nog een grintweg (Wissinkdiek) over dan belandde
je op een paadje tussen de rogge met rechts af
en toe houtwallen of bos. Het was zo smal dat je
als de rogge hoog stond altijd wel de aren of
bladeren van de houtwal raakte terwijl je ook
regelmatig voor overhangende takken moest
bukken. We noemden het dan ook toepasselijk
“Krokodillenpaadje”.
Ik kwam er als kind al met mijn vader en later
was het een mooie route naar Bad Boekelo. Het
pad kwam uit op een stukje eigen weg van een
boerderij en daarna op de Weleweg. Je vermeed
dus de drukke Boekelosestraat en het dorp
Boekelo. Het avontuurlijkste was de terugweg
wanneer je op het Bad een leuk meisje had
ontmoet want het paadje en de rogge leenden zich
uitstekend voor romantische ondernemingen. Nu
was ik daarin niet zo succesvol maar na de
eerste keer dat ik dit heerlijke genoegen mocht
smaken, begreep en herinnerde ik mij ineens de
woorden van die boer vele jaren daarvoor………. Ik
fietste er toen ik een jaar of zeven was met
vader toen we een boer op het paadje troffen. Ik
wurmde me er langs maar vader stapte af voor een
praatje. In de gauwigheid had ik gezien dat de
boer zich ophield bij een plat getrapt stukje
rogge. Hij scheen er zich niet al te druk over
te maken want hij wees er lachend op tijdens
zijn gesprek met vader. Op de akker kijkt men
blijkbaar niet op een halmpje……. Ineens zei de
boer iets wat ik maar half verstond doch waar ik
van schrok terwijl vader er hard om moest
lachen. Naar huis fietsend over de Es vroeg ik
vader angstig of op die plek iemand was
vermoord. “Nee mien jong, in tegendeel, in
tegendeel zölfs” en hij lachte nog harder dan
bij de boer…. Ik begreep er, onnozel als ik nog
was, niets van…………….
KROKODILLENPAADJE
Ik
weet een pad door ’t roggeland,
iets breder dan een fietsenband.
Met klaprozen en korenbloemen,
waar vogels zingen, hommels zoemen.
Die samen met de wind door ’t koren,
een lonkend liefdeslied doen horen.
Je raakt door romantiek bevangen
en overmand door groot verlangen.
Geen mooier plekje dat je kent
voor als je met z’n tweeën bent.
Waarvan een boer zegt, mocht je ’t vragen,
Doar bint ‘r meer maakt as doodeslaag’n.