HET MÜNSTERSE POSTHUIS
Oud-Enschedeleden van
mijn generatie zullen
het nog wel kennen van
de lagere school, het
gezamenlijk te zingen
lied;
“Hoog op de gele wagen
rijd ik door berg en
dal.
Lustig de kleppers
draven,
blij klinkt het
hoorngeschal”.
Van die tekst begrepen
we als negenjarigen
weinig en het werd ons
ook niet uitgelegd.
Alleen een laatste
strofe was leuk; “Ik kan
van uw schoonheid niet
scheiden, maar ’t gaat
voorbij, voorbij. ”
We zongen dan zo luid
mogelijk voor de d in
scheiden een t. Lol!
Veel later toen het lied
in het Duits werd
gezongen door peroxide
Heino begreep ik waarom
het ging… Je zit naast
de koetsier op de bok
van een geel gekleurde
postkoets en passeert
tijdens de rit diverse
mooie plekken, leuke
ontmoetingen, liefde en
verdriet. Je wilt er
eigenlijk wel blijven,
maar de wagen rijdt door
en door en je moet mee
tot je op een moment
merkt dat niet de
koetsier meer naast je
zit maar MAGERE HEIN,
met in ene hand niet een
zweep maar een zeis en
in de andere geen hoorn
maar een zandloper. Je
wilt wel van de wagen
afspringen, maar het
lukt niet, je rijdt mee
tot het bittere eind. (
de rit met de postkoets
is dus eigenlijk een
metafoor voor onze
levensloop)
Deed zo’n gele postkoets
in vroeger dagen ook
Enschede aan?
Jazeker, daarvoor moeten
we eerst terug naar de
tijd van de oude
Romeinen. Wanneer wij
het woord post
gebruiken, denken we aan
brieven die de postbode
brengt. Post stamt
echter af van het
Latijnse Posita dat
wisselplaats voor
paarden betekent. De
Romeinen hadden al door
dat je een bode sneller
van de ene plaats naar
de andere kon krijgen
wanneer hij zijn paard
direct voor een vers
paard kon ruilen. Deze
posita waren bij
herbergen aan
belangrijke handelswegen
te vinden en waren de
voorlopers van de
postkantoren.
Ook in
latere tijden waren ze
in Europa in gebruik,
maar je moest rijk zijn
of eigen paarden hebben
om er gebruik van te
kunnen maken. Om de
bodediensten ook voor
iedereen te reguleren,
benoemde keizer
Maximiliaan de
Italiaanse edelman de Tassi die veel ervaring
had, tot postmeester
voor het hele Duitse
rijk. Tassi pakte het
voortvarend aan en in de
loop der jaren legden
hij en zijn nakomelingen
een netwerk van
lijndiensten per
paard(postiljon)en koets
aan tussen de
belangrijkste hoofd en
handelssteden door
geheel Europa. Het was
een groot succes en de
familie Tassi kreeg het
monopolie, werd in de
adelstand verheven tot
vorst van Thurn und
Taxis en een van de
rijkste families in
Europa. Hun koetsen
waren te herkennen aan
de fel gele kleur. Een
van deze oude routes
liep van Deventer over
Goor, Beckum en Gronau
via Münster verder
Duitsland in. Deze deed
ook, wanneer nodig,
Enschede aan. In 1609
werd een bodedienst
tussen Amsterdam en
Münster opgericht waar
ook Enschede als vaste
halteplaats werd
opgenomen. De zogenaamde
Münsterse Postwagen
waarvan de koetsier die
bij het naderen van de
stadspoort al op zijn
hoorn blies om zijn
komst aan te kondigen,
stopte bij de herberg
“de Schildskoning” aan
de Langestraat waar nu
de Katholieke kerk staat
en die werd uitgebaat
door de familie Schild.
Een achterkamertje van
de herberg was ingericht
als postkamer, waar men
brieven kon brengen of
afhalen terwijl de
kosten met de koetsier
konden worden
afgerekend. Controle was
er niet en iedereen kon
zien wie er post kreeg
of verstuurde. Ook
konden passagiers hier
opstappen. De
“Schildkoning” kreeg
door deze extra taak de
naam “Het Münsterse
Posthuis” Ook in de 19e
eeuw toen het
postvervoer werd
gereorganiseerd en eerst
over ging naar de
Preusische Post en later
de Nederlandse
Postdienst en er
lijndiensten bijkwamen
op Zwolle, Deventer en
Vreden, veranderde er
niet veel. Er werd
alleen een postmeester
aangesteld die voortaan
de gang van zaken op het
kantoortje regelde en de
post voor de diverse
bestemmingen al
voorsorteerde en in
zakken deed. In eerste
instantie was dat vaak
de herbergier van het
Münsterse Posthuis later
een door de overheid
aangestelde ambtenaar.
Het Münsterse Posthuis
heeft haar taak meer dan
tweehonderd jaar vervuld
tot 1838 toen de familie
Le Roi inmiddels
eigenaar was geworden en
het verkocht aan het
kerkbestuur van de Rooms
Katholieke kerk, waarvan
het onderkomen aan
Achter ‘t Hofje dat niet
meer was dan een
boerenschuur en veel te
klein werd voor het
steeds groter wordende
aantal gelovigen. De
herberg werd afgebroken
en in 1842 kwam de
nieuwe R.K.kerk onder
protest van het bestuur
van de Hervormde kerk(
twee kerken te dicht bij
elkaar en storend
klokgelui) gereed. Een
nieuw onderkomen voor
een kantoor en
halteplaats voor de
postkoets werden
gevonden bij Herberg “de
Gouden Klomp” met de
mooie oude poort van
huize Hengelo op de hoek
van de Gronause en
Oldenzaalsestraat. Ook
hier was een
achterkamertje
voldoende. Toen dit pand
in 1862 door de grote
brand werd verwoest(
alleen de poort bleef
gespaard) werden
noodkantoortjes
ondergebracht bij de
postmeester aan huis tot
een nieuw pand werd
geopend aan de
Zuiderhagen dat in 1904
flink werd uitgebreid
tot het grote kantoor
aan de Haaksbergerstraat
dat er nog altijd staat.
Ook dit werd te klein en
ik weet nog dat de
eerste paal voor het
moderne postkantoor aan
de Boulevard in 1960 de
grond in ging. De
postkoets verdween toen
de trein en later de bus
verscheen. Ook de grote
prestigieuze
postkantoren die net als
de stationsgebouwen de
stad een voornaam
aanzien moesten geven,
zijn inmiddels niet meer
in gebruik en vervangen
door grote sorteer- en
distributiehallen op
industrieterreinen.
Net als in tijd van de
postkoets zijn kleine
servicepunten voor de
particulier blijkbaar
weer voldoende.
Op de foto’s een
postkoets van de
keizerlijke post van
Thurn und Taxis, een
Postiljon op de muur van
het postkantoor aan de
Boulevard en met de
fraaie oude poort van
het Huys te Hengelo als
ingang van de stallen
bij herberg de Gouden
Klomp.