Natuur ligt in dromen verzonken
Het maantje blikt vriendelijk neer
En honderden sterretjes spieg'len
Zich zacht in het heldere meer
Het windeke suist in de bomen
En wiegelt de vogels in rust
Het bloemeke hult zich in 't lover
Door 't koeltje in sluim'ring gesust.
Daar ginds door 't gebladerte scheem'ren
De lichten der rust'loze stad
En werpen een spookachtig schijnsel
Een dwaallicht op 't eenzame pad
Zij roepen en lokken ons steewaarts
Te midden van drukt' en gewoel
Waar vriend'lijke zomernachtsstilte
Verstoord wordt door drukt' en gejoel.
Al lokt gij ook, schitt'rende lichten
Zo vleiend naar plein en naar gracht
Wij vlieden de woelige straten
En kiezen de rust van de nacht
Hier willen wij volop genieten
Van 't zwijgende zomernachtsuur
Hier willen wij zacht leren staam'len:
"Hoe schoon is, o God, de natuur"!