EEN TE NAUWE
DOORGANG
Hoewel Enschede al sinds 1518 het recht bezat om
twee jaarmarkten te houden en iedere dinsdag een
weekmarkt, was het binnen de stadsgrachten een
marktje van niks. Toch trok de wekelijkse
dinsdagmarkt veel handelaren en publiek uit de
verre omtrek aan want winkels waren er niet en
verder was men afhankelijk van de rondreizende
marskramers. Maar het marktplein voor de kerk
was veel te klein om alle handelaren een plek te
geven. De meeste handel zoals van vee, pootgoed,
hout en stro enz. vond dan ook langs de straten
buiten de poorten plaats. Alleen voor
voedingsmiddelen( botermarkt) groenten enz. was
er ruimte terwijl ook standwerkers met hun
diverse producten beperkt werden toegelaten.
Het gemeentebestuur wilde wel vergroten maar er
waren voor die tijd onoverkomelijke
hindernissen. Rondom de kerk was er het kerkhof
en de tuin van de pastorie die beiden met een
muurtje van een meter hoog waren omringd. Ook
stond er nog het Boterschooltje, maar dat kon
wegens bouwvalligheid al snel worden afgebroken.
Het grootste struikelblok waren echter twee
woningen die midden op de markt stonden en voor
de Langestraat een vernauwing vormden waar met
moeite slechts één paard en wagen tegelijk kon
passeren. Dit leidde dagelijks tot opstoppingen
waar vooral de Markt van te lijden had.
Diverse pogingen werden door het gemeentebestuur
ondernomen om deze huizen op te kopen en af te
breken voor meer ruimte en een mooier aanzicht
van het marktplein.
Tekening Langestraat richting Markt ca. 1930
De woningen waren echter in het bezit van
belangrijke notabelen, namelijk notaris Pennink
en predikant Kayser die hun riante plek in de
stad natuurlijk niet zomaar wilden opgeven.
Er kwamen echter nieuwe kansen voor vergroting
van de markt. In 1828 werden er twee nieuwe
begraafplaatsen gepland, het Boerenkerkhof aan
de Korte Steeg (Deurningerstraat)voor de
inwoners van Lonneker en aan de Helweg (nu
Espoortstr.)voor Enschede. Hierdoor kon na
overleg met de Hervormde kerk het kerkhof worden
gesloten en in 1839 deels worden geplaveid.
In hetzelfde jaar bereikte het gemeentebestuur
na het overlijden van de notaris ook het bericht
dat zijn weduwe genegen was het huis te
verkopen. In het stadhuis maakte men hier gretig
gebruik van en werd er een voor die tijd hoog
bedrag van 10.000 gulden vrijgemaakt voor de
aankoop en sloop van de twee panden. Toen
predikant Kayser dit vernam, kreeg zelfs hij als
brenger van het woord Gods, guldentekens in de
ogen en was bereid zijn huis aan de gemeente
over te doen. Dit alles gaf lucht en in1842
waren beide panden afgebroken en had het
Marktplein een veel ruimer aanzien gekregen en
konden meer handelaren tot de weekmarkt worden
toegelaten hetgeen de gemeente marktgeld
opleverde en de logementen in de stad als de
Swaene, de Gouden Klomp en de Roskam veel
overnachtingen en dorstige kooplieden en
klanten. Ook de stalhouderijen waar de paarden
van de boeren terecht konden profiteerden mee
want paard en wagen werd alleen toegelaten voor
het lossen en laden. Zo kon men bij pension
Amelink aan de weg naar Oldenzaal zijn paard en
de huifkar achterlaten, terplekke de handelswaar
overladen in een handkar en daarmee naar de
markt. Kortom de hele stad pikte een graantje
mee.
Het laatste obstakel, de tuin van de Pastorie
werd toegevoegd na de brand in 1862 en daarna
zag de Markt er ongeveer uit zoals we die nu
kennen echter met minder horeca…
De tijden veranderden en de zaterdagmarkt kwam
er rond de kerk bij, terwijl de dinsdagmarkt
verkaste naar het van Heekplein. Ook de
zaterdagmarkt gaf verkeersproblemen. Ik weet nog
dat alle verkeer waaronder de stadsbussen zich
moeizaam een weg moesten banen door de nauwe
Langestraat die dwars over het marktplein liep.
Ook de zaterdagmarkt werd in 1958 overgeplaatst
naar het vergrote van Heekplein. In mijn
herinnering vond ik de markt rond de kerk
gezelliger en intiemer dan nu.
Op de tekeningen uit rond 1830, kijken we vanuit
de Langestraat richting de markt waar op beide
de woning van de predikant te zien is die zolang
in de weg stond.
Wat betreft het kerkhof rond de kerk herinner ik
me nu dat dit destijds bestraat moet zijn zonder
de graven te ruimen. Het zal eind jaren vijftig
zijn geweest, ik zat al op de middelbare school
aan de Brinkstraat, toen we met de jongens uit
de klas gingen kijken naar graafwerkzaamheden op
de Markt waar grote hoeveelheden menselijke
schedels en beenderen tevoorschijn kwamen die
achteloos op een hoop werden gedumpt wat een
lugubere aanblik bood.
Wij Enschedeërs moeten dus meer dan honderd jaar
terwijl we naar de Markt gingen over de, een
meter dieper rustende stoffelijke resten van
onze voorouders hebben gelopen.
Kaartje
van de Markt waarop de doorgang te zien is