HERFSTHERINNERINGEN
Het plantsoentje met de mooie hoge bomen is er
al lang niet meer. Daarvoor in de plaats kwam
een leuke kinderspeelplek met klauterdingen die
in onze tijd en in een kinderrijke buurt ook als
zeer welkom zou worden beschouwd.
Maar nee, niks van dat alles. Het was een
“Heilig” plein waar je niet in mocht komen want
je zou er weleens allerlei vernielingen kunnen
aanrichten aan groen en andere aanplant.
Toen ik er langs fietste zag ik dat de trottoirs
rondom het speelplein, die vroeger op de hoeken
rondliepen en minstens zo’n anderhalf tot twee
meter breed waren, nu verworden waren tot zo'n
schamele 70 cm. Waarschijnlijk is een flink deel
eenvoudig bij de speelplaats gevoegd. En waar
moest je welbeschouwd nog stoepkanten, nu de
auto’s in de straat nagenoeg kop aan kont staan.
Mocht je het proberen dan moet je nog slim
uitkijken ook, je kunt met je bal nog enorme schade
aanrichten aan de auto van de buurman en moet je
flink wat van je knikkers inleveren.
Mijn mijmeringen gingen dan ook vooral uit naar
het ruime trottoir op de hoek met de
Zaaierstraat, waar we in de herfst onder de
hoge bomen met het gevallen blad speelden.
Van huis haalden we de bezem en veegden de
bladeren bijeen en met de handen maakten we er muren
van tot we een complete woning met
een indeling hadden met woonkamer, keuken, een
slaapkamers en zelfs een WC. Precies zoals het thuis ook was. De
wind zorgde ervoor dat we telkens de muren
moesten herstellen maar al snel kregen we hulp.
Geleidelijk aan slenterden er wat buurkinderen
naderbij. Betsie en Jansje vroegen of ze ook mee
mochten doen. Nou dat mocht, moesten ze wel
eerst de bezem thuis ophalen.
Dan werden de rollen verdeeld. De oudere meiden
werden moeders en de jongeren bleven gewoon
kind. Alleen was er wel een probleem met Jan.
Die wilde ook graag moeder zijn en vertikte het
om als een vader naar z’n werk te gaan. Zijn
vader werkte toevallig bij de politie en daar
hadden we best respect voor, dus lieten we het
maar toe. We kenden zijn wat meisjesachtig
gedrag wel. Wat wij toen als kinderen nog niet
goed konden plaatsen wordt in de huidige tijd
wel een stuk duidelijker. Jan kampte vroeger
vast en zeker met de wens een meisje te zijn,
ook al wist ie dat toen waarschijnlijk zelf nog
niet. Het zou kunnen dat hij gewoon in het
verkeerde lichaam zat/zit, en daar moest hij
zijn verdere leven ongetwijfeld veel strijd mee
hebben gehad, zo mijmerde ik verder nog
door….
Maar vooruit, daar kwamen nog een paar kinderen
aangelopen. Het waren Harry en Steven. Zij
waren buurkinderen van elkaar. De jongens kregen
dus een rol als vader en de jongere meiden
bleven gewoon kinderen. Het mooie was dat zowel
de vaders als de kinderen gezamenlijk op pad
werden gestuurd om boodschappen te halen. In de
buurt stonden genoeg bomen die hun vruchten van
zich af begonnen te werpen. Bakken vol eikels
werd er verzameld, goed voor een heerlijke
stamppot. Kastanjes deden dienst als aardappels
en in de Zweringweg stonden hazelaars waarvan de
noten zelfs eetbaar waren. Dat was nog eens
boffen. En zo kregen we alle ingrediënten bij
elkaar voor een heerlijke maaltijd.
Daar kwamen nóg een paar
jongens naderbij. Het waren onze eigen
buurjongens, Jan en Hennie. Maar het waren vaak
echte klieren en we hadden ze er liever niet
bij, Dan loopt het meestal spaak. Komt
natuurlijk omdat die ‘katteliek’ zijn dachten
we toen. En Jan die de oudste was, wilde
natuurlijk voor weer de dokter spelen. We zagen
het van tevoren aankomen.
Volgens mijn zus moesten die twee het thuis ook
niet zo leuk hebben. Een moeder die de hele dag
maar tegen ze schreeuwde. Het leek wel of die
vrouw niks
normaal kon zeggen, in onze ogen dan. De huizen
waren vroeger nog niet zo goed geïsoleerd als nu en kreeg je vaak van alles
mee.
“Niet zo luid praten” zei men toen. “De muren
hebben oren”.
Vader ergerde zich er vaak aan en begon dan van
alles terug te roepen, wat dan weer niet in dank
werd afgenomen door moeder. “Lucas hou ermee op”
zei ze dan. Ze geneerde zich rot en zo ook mijn
zus en ik, en vielen moeder daarom bij. “Vader
begon wat te grinniken, sputterde nog wat tegen
en zei zoiets als; “mut dat mens ok mar nich zo
skreeuwn”en “joa, joa, wat bint ‘t de dames 't
weer roer’nd eens met mekaar.”
De vader van de buurjongens zag je trouwens
ook bijna nooit. Hij had dan ook een hele bijzondere
baan. Hij werkte op Bad Boekelo als portier van
het hotel. In onze ogen was dat een heel deftig
hotel en dan dien je zo’n beroep ook heel deftig
en op z’n Frans uit spreken, iets als portjée.
Van het buitenspelen kregen we natuurlijk ook
keer genoeg en verlangden naar de warme kachel
met dito kop thee. De muren van het buitenhuis
waren door de wind toch al grotendeels vernield
dus schoven we met onze harken en bezems de
bladeren en de eikeltroep weer een beetje
richting plein.
Al mijmerend was ik ondertussen ook al bij mijn
huidige woonplek beland dat eigenlijk maar een
paar straten verderop ligt. Over weer tot de
orde van de dag.
Een paar dierbare herinneringen kwamen voorbij.
Memories met een gouden randje…