EEN OUDEJAARSLEGENDE

 

 

 





 

 





De duistere periode rond de jaarwisseling als er buiten op het land geen werk was, waren voor onze voorouders de uitgelezen gelegenheid voor het vertellen van sterke verhalen rond het openvuur. Dan kon gaan over recente gebeurtenissen maar veelal waren het oeroude sagen of legende uit de heidense tijd toen demonen, geesten en witte wieven het lot der mensheid bepaalden. Ze werden van vader op zoon doorverteld waarbij meestal de strijd tussen goed en kwaad centraal stond….
 

EEN OUDEJAARSLEGENDE
Lang geleden toen woeste heide, zandverstuivingen en dichte eikenbossen het Twentse landschap bepaalden, woonde in een schamel optrekje op de grens van de Driener - en Lonnekermarke een arme boer. Hij leed er een karig bestaan waarbij hij zichzelf en zijn vrouw en dochter nauwelijks in leven kon houden. Daarbij was er steeds de angst om weggestuurd te worden, hij was namelijk een kotter of ook wel keuterboer die op de grens van de Marke gedoogd werd. Nieuwkomers, vooral als ze behoeftig waren, werden op de markegronden niet toegelaten. De boer had echter slim gebruik gemaakt van de enige uitzondering op die regel door voordat een inwoner van de marke zijn krotje had ontdekt de schoorsteen te laten roken. Was dit het geval dan mocht hij, als hij zich niet misdroeg, blijven tot aan zijn dood…..Pech had hem achtervolgd, ooit was hij een gewaarde boer geweest in de Esmarke maar de graaf van Bentheim had hem bij een conflict op listige wijze van zijn eigendommen beroofd waarna hij uit de Esmarke werd verbannen…
Ook hier op de grens van twee marken waar hij rust hoopte vinden, achtervolgde hem het noodlot. Al snel overleed zijn vrouw waardoor hij alleen met z’n achtjarige dochtertje achterbleef……
Wanhopig was hij te snel hertrouwd met een vrouw uit het verre Holland die aardig en zorgzaam leek maar achteraf een feeks en een furie bleek die toen ze eenmaal haar kont binnen had, het huisje terroriseerde waarvan zowel de boer als het kind het slachtoffer waren……..
Het was oudejaarsdag, het vroor stevig en er lag een dik pak sneeuw waarvan de bovenste laag door een harde ijzige wind in witte vlagen over de heide werd gejaagd…..
Desondanks stuurde de stiefmoeder het meisje naar Enschede om olie te halen voor het bakken van de oliekoeken die met de jaarwisseling gegeten werden. De boer wilde mee, maar hij werd afgeblaft, het kind moest leren zich zelf te redden en hoe zwaar het leven van een vrouw in armoede was..
Niet gekleed op de felle kou want warme kleding bezat ze nauwelijks, ging het arme kind op pad naar de stad die ongeveer op een dik uur gaans lag….. Ze had geluk dat ze de straffe wind in de rug had en bereikte heelhuids maar rillend van de kou de winkel waar men haar bij de haard even liet rusten en iets warms te drinken gaf. De terugweg was door de striemende tegenwind zwaar en ze besloot de kortere weg door het bos te nemen waar ze eigenlijk niet mocht komen omdat daar de grafheuvel lag waar de witte wieven woonden. (Dit moet in de buurt zijn geweest van het huidige huize ’t Pott waar men in de vorige eeuw bij afgravingen een urn en een bronzen sieraad vond.)
Enigszins beschut door de bomen, maar uitgeput en verkleumd, geraakte ze bij de grafheuvel. Juist toen ze haar pas wilde versnellen, dook vanachter een dikke eik een wit wief op. Het kind schrok maar het vrouwtje was heel vriendelijk en vroeg wat ze met zulk weer in het bos deed. Angstig vertelde het rillende meiske haar verhaal… “Kom mear efkes binn’n,” sprak het wiefke en naam haar aan de hand mee de grafheuvel in waar het behaaglijk warm was. Het kind dat de verhalen had gehoord over de grote rijkdom van de witte wieven, keek, toen ze wat bijgekomen was van de kou en haar ogen aan het schemerlicht gewend waren, verwonderd rond. Alles was waar… Overal lagen gouden en zilveren sierraden en zelfs de tafel en de stoelen waren van goud……
“Zeuk mear wat oet” zei het wiefke uitnodigend, “I’j mait zo völle pakk’n a’j wilt, mear wal binn’n 7x7x7 tell’n aanders mo’j hier 7 joar bliev’n.” Het kind koos in haar argeloosheid slechts een klein zilveren olielampje uit waarbij het wiefke tevreden knikte…. Ze leidde het meisje, dat haar hartelijk dankte, naar de uitgang, streek met haar hand over het lampje en wenste haar wel thuis…….
Het olielampje straalde nu zo’n warmte uit dat de kou en de vermoeidheid uit haar lijfje verdwenen, ze zette flink de pas erin en was binnen de kortste keren weer bij haar huisje.
Haar stiefmoeder nam mopperend de oliefles aan en vroeg waar ze zolang was gebleven….
Het meiske vertelde met horten en stoten het verhaal over het wiefke, al het goud en het lampje…..
De mond van de vrouw viel van verbazing open… “Leugenaar”, schreeuwde ze en sloeg het kind hard met de vlakke hand in het gezicht. Haar woede werd nog groter toen ze het lampje zag en besefte dat het kind de waarheid sprak. “Waarom heb je niet meer gepakt dan alleen dat lampje, we hadden rijk kunnen zijn en het ellendige rotleven hier achter ons kunnen laten!” snauwde ze..
Even later besloot ze zelf zonder iets aan de boer of kind te zeggen naar de grafheuvel te gaan…….. En warempel, daar kwam het wiefke weer achter een eik vandaan en vroeg wat de vrouw hier zocht… Ze verzon ter plekke een verhaal van ziekte en armoede om zo het medelijden van het witte wief op te wekken. Ook zij mocht mee naar het binnenste van de grafheuvel en ook haar nodigde het wiefke uit om uit te zoeken zoveel ze wilde, maar wel binnen 7x7x7 tellen. Nog voor deze waarschuwing was uitgesproken, haalde de vrouw een grote zak onder haar rokken vandaan en begon te graaien. De zak raakte steeds voller en zwaarder maar ook de tijd verstreek. Nog een ketting hier en wat gouden munten daar en ook die armband kon er nog wel bij en ja, die spiegel waarin ze zelf behangen met de rijkdommen kon bewonderen en dan nog die…………
BOING!!!! Met een luide gongslag was de tijd om en het vriendelijke wiefke veranderde in een afschrikwekkende gestalte. Nu kwamen er ook andere boosaardige witte wieven tevoorschijn die de vrouw duidelijk maakten dat ze zeven jaren in de grafheuvel moest blijven om al de kostbaarheden te poetsen. Ze kon smeken wat ze wou, haar blinde hebzucht was haar fataal geworden.
Intussen waren de boer en zijn dochter ongerust op zoek gegaan maar bij de grafheuvel was het stil en verlaten. Dagelijks keken ze naar haar uit en vroegen voorbijgangers of ze haar gezien hadden.
Niemand was haar tegengekomen of had iets over haar vernomen….. Ze was spoorloos verdwenen.
Precies een jaar later hoorden de boer en zijn dochter ’s nachts zingen;
“Goa hier vot, rap en vlug, in Brookheurn krie’j ’t geluk terug.”
Angstig maar nieuwsgierig gingen ze naar buiten. Het was een heldere nacht waarbij de maan en de sterren de besneeuwde heide in een zilveren licht zetten. Daar dansten en zongen de witte wieven. Ze wilden weer naar binnen vluchten maar daar kwam reeds het vriendelijke wiefke op hen af…..
“Do wat wi’j zingt en goa hier vot, loat alns achter, kiek nich um en nem allenig ‘t laempke met.”
De boer protesteerde nog maar het wiefke legde hem met een handgebaar het zwijgen op. Ze stampte drie keer met haar voet op de grond en daar verscheen uit het niets een koetsje getrokken door een vurig wit paard. De boer voelde aan dat hij beter kon gehoorzamen, het kind haalde haar lampje en nauwelijks waren ze ingestapt of het koetsje zette zich in beweging. In vliegende vaart waarbij het leek of ze zweefden, stoven ze over de zandwegen en even later hielden ze halt bij een grote boerderij in Broekheurne waar ze bij de niendeur al werden opgewacht door een weduwe en haar zoontje…..Bij de boer en de weduwe was het liefde op het eerste gezicht en ook de kinderen voelden zich tot elkaar aangetrokken. De weduwe was na het overlijden van haar man en een mislukte oogst in de problemen gekomen en dreigde omdat ze de pacht niet kon betalen uit de boerderij te worden gezet…..Terwijl men nog in elkaars verhaal opging, brieste het paard luid en verdween met het koetsje in het duister. “Mien laempke!”, riep het meisje geschrokken, maar toen ze buiten kwamen stond het op de rand van de put en straalde een helder wit licht uit terwijl tegen de put een grote zak stond vol goud en kostbaarheden…. Wat ze niet wisten dat dit de zak was die de boze stiefmoeder verblind door hebzucht had gevuld……… Het vervolg lag voor de hand. De boer en weduwe trouwden, ze losten haar schulden af met de inhoud van de zak waarbij er zoveel over bleef dat ze de boerderij en bij behorende land konden kopen…


          

Na zeven lange jaren lieten de witte wieven de stiefmoeder vrij. Maar ze was niet meer de tirannieke helleveeg van vroeger. Het zware leven in de grafheuvel had haar gebroken. Haar tanden waren uitgevallen en haar haren waren wit…. Zo snel ze kon spoedde ze zich naar het huisje, maar daar was niets meer. Toen de markeboeren hadden ontdekt dat de boer en het kind weg waren, hadden ze, om te voorkomen dat er een ander in trok, het optrekje met de grond gelijk gemaakt waarna de heide de plek weer had overwoekerd….. Bedelend en de waanzin nabij zwierf de stiefmoeder rond, maar nergens werd haar verhaal over de witte wieven geloofd en overal werd ze weggestuurd tot ze voorgoed verdween, naar men fluisterde, opgeslokt door het grondeloze meer in het Aamsveen.
Zo zien we hoe gul de witte wieven waren voor de eerbare en goed willende, eenvoudige mens terwijl de egoïsten, graaiers en schreeuwers die met hun grote mond de wiefkes uitdaagden of het volk tegen ze opjutten, konden rekenen op meedogenloze en wrede straffen……..
Kom daar nu nog eens om, het tegenovergestelde is eerder het geval……