POASEI
Mijn vader nuttigde er met het grootste gemak en
veel smaak, zo’n twaalf per dag maar dan wel met een
likje mosterd. Ik kwam niet verder dan drie maar dat
was volgens hem precies genoeg zei hij want; “Één ei
is gèn ei, twee eier is ’n half ei, mèr dree eier is
’n POASEI.”
Wat steekt er toch achter dat aloude gebruik van het
ongeremd eieren eten?
Daarvoor moeten we terug naar de oudheid.
Wij zeggen Pasen, naar het Hebreeuwse Pesach of
Pasach dat verwijst naar een joods feest.
Onze oosterburen die, zo leert ons de geschiedenis,
minder ophadden met het uitverkoren volk, zeggen nog
altijd Ostern dat zou zijn afgeleid van de heidense
lentegodin Ostera die bijgestaan door haar leger van
hazen, in deze tijd van het jaar vruchtbaarheid en
nieuw leven bracht. We zien haar dan ook veelal
afgebeeld met hazen, eieren en voorjaarsbloemen.
Onze verre voorvaderen zagen eieren als een geschenk
van Ostera. Zij bespeurden weliswaar geen godin maar
wel hazen, normaal een solitair levend, schuw dier,
maar nu in groepen door het veld snellend. Wij weten
thans dat dit wordt ingegeven door een tomeloze
paringsdrift maar destijds dacht men dat ze eieren
strooiden want als men later de velden introk, lagen
ze er voor het oprapen.
Ze zagen ook de gebroken schalen en verbaasden zich
over de jonge vogels die eruit kropen.
Hierin school, zo dacht men een grote,
wonderbaarlijke levenskracht die men alleen voor
zichzelf kon verwerven door de eieren op te eten en
wel in zo groot mogelijke hoeveelheden…
Goed, het veroorzaakte enige gasvorming en
onwelriekendheid, maar na een lange winter vol
ontberingen, voelde men de lichamelijke krachten en
vleselijke lusten terugkeren.
En die behoefte aan energie, zo kort na de winter,
schuilt blijkbaar nog bij velen van ons latent in de
genen, zodat we met Pasen, soms ongewild, nog steeds
gretig een eitje happen.
En dat is ’t hele eierett’n……….