HET GEHEIM VAN DE VERDWENEN KOLK
Aan het eind van de Nederlandlaan ligt nog een
restant van de oude Boswinkelweg waarbij enkele
scheefgezakte eiken opvallen. De oorzaak hiervan
is dat ze aan de oever stonden van een plas die
wij "de Kolk" noemden. De weg liep hier
rakelings langs het water waardoor de bomen in
de loop der eeuwen zo weinig ruimte kregen dat
ze richting de Kolk weg zakten. Een was er zelfs
zo schuin dat je er tegenop kon lopen en zo tot
boven de plas kwam.
De oorsprong van de Kolk is
gehuld in nevelen. Het was geen drinkkolk voor
het vee want de andere oever was moerassig en
begroeid met kreupelhout. Het zal het laagste
punt zijn geweest waar het overtollige water uit
het bos naar toe is gevloeid. Het stukje weg bij
de Kolk had iets onheilspellends.
Het liep
tussen een door braamstruiken ondoordringbaar
bos en de plas waardoor er weinig zonlicht kwam.
Het water was dan ook inktzwart en alleen enige
insecten konden er in leven blijven. De Kolk
bevroor ook nauwelijks en het ijs was zeer
onbetrouwbaar. Dat bleek toen een meisje dat in
onze straat op bezoek was, onze waarschuwingen
in de wind sloeg en er prompt doorzakte. Pas
toen ze voor de tweede keer bovenkwam, konden we
haar grijpen en op het droge trekken. Als ware
levensredders brachten we haar thuis, maar in
plaats van een bedankje of als held geprezen te
worden, kreeg ik van de geschokte moeder een
fikse draai om de oren. Het was de wraak van de
Kolk aan wier duivelse zuigkracht wij een prooi
hadden ontworsteld.
Er gingen ook geruchten over schatten die op de
onpeilbare bodem verborgen zouden liggen.
Ze
varieerden van een gouden tafel uit de oertijd
tot een kist met geld die er door de boeren zou
zijn verstopt voor Bommen Berend en zijn
plunderende troepen, ook zouden er nog wapens
uit de Tweede Wereldoorlog liggen. Het maakte
diepe indruk op ons en we namen ons voor wanneer
we groot waren dat we zouden proberen de
schatten boven water te krijgen.
Op een goede dag stoof een oudere jongen op zijn
fiets de straat in terwijl hij riep; "Ze hebt de
schat oet de Kolk, he is vanzölf boov'n komm'n
driev'n"
Wij renden zo snel we konden naar de Kolk en
zagen van ver al andere jongens die stonden te
zwaaien.
Toen we achter adem op de plek
aankwamen, zagen aan de oppervlakte een Ankie
(drol op een plankie) drijven. Ze hadden ons tuk
gehad en gedesillusioneerd en lachend als
boertjes met kiespijn slenterden we terug naar
onze straat. Ons voornemen om zelf ooit eens te
gaan dreggen, bleef echter bestaan.
Op de terugweg kwamen de grapjassen ons achterop
en lachten en scholden ons in het voorbijgaan
uit. Toen een van hen het een eind verderop
achterom kijkend nog eens wilde herhalen,
verloor hij de macht over het stuur en kwam hard
te vallen. Weer had de Kolk laten blijken dat er
met haar geheimen niet te spotten viel..........
Toen ik een jaar over zeventien was, kwam ik er
tijdens een kijkje naar de nieuwbouw tot mijn
verbijstering achter dat men de Kolk had
gedempt. Het geloof in de schatten was allang
verdwenen maar toch maakte zich een diepe
weemoed van mij meester... Nooit zal het geheim
van de Kolk worden ontrafeld en alleen de scheef
gezakte bomen geven nog de pek aan waar ze heeft
gelegen terwijl slechts mijn leeftijdgenoten nog
weten van haar bestaan.........