DE PALINGROKERIE
De zondagmorgenwandelingen en fietstochtjes die ik
tussen mijn tweede en twaalfde met vader ondernam,
voltrokken zich meestal binnen de vierhoek, Usselo,
Haaksbergen, Buurse, Broekheurne met, als het zo
uitkwam, een afzwaaier naar Boekelo, Twekkelo en het
pontje over het kanaal.
In eerste instantie bij vader voorop, daarna
achterop en later op een eigen tweedehandsje
peddelden we er heel wat kilometers af. In de loop
der jaren leerden we dan ook de omgeving op ons
duimpje kennen. We wisten waar en in welk
jaargetijde we katjes, brem of een veldboeket voor
moeder konden plukken, in welk bos de mooiste
vliegenzwammen voor de herfststukjes op school te
vinden waren, waar stekelbaarsjes zaten en waar we
hazen of reeën onopgemerkt konden bespieden.
Maar niet alleen de natuur had mijn aandacht. Naast
de oude boerderijen en schuren die ik in me opnam om
ze thuis te kunnen tekenen, waren er een drietal
markante bouwwerken die me boeiden vanwege de
verhalen of geheimen die ze in mijn kinderlijke
beleving meedroegen.
Zo waren er de zwarte houten
boortorens van de Koninklijke Nederlandse
Zoutindustrie die achter Usselo langs de Oude
Buurserdijk oprezen en de oude Stenderkast (Wissinks möl) die toen nog in het Buurserzand aan
een vennetje op de hei prijkte.
Een ander opmerkelijk bouwwerk stond, niet ver van
waar nu het crematorium de mens tot stof laat
wederkeren, in de bossen. Het was opgetrokken uit wit
geschilderde bakstenen, droeg rode dakpannen en had
op het eerste gezicht iets weg van een kerk zonder
toren. Een optrekje dat je in een landelijke
omgeving niet verwachtte.
Vader noemde het de “Palingrokerie”.
Maar omdat er op zondag nooit enige activiteit viel
te bespeuren, kon ik mij bij die benaming geen
duidelijk beeld vormen. De uitleg van vader bracht
me niet verder dan dat palingen er niet zelf een
pijpje rookten maar dat ze er gerookt werden om op
smaak te worden gebracht teneinde door een
enthousiaste fijnproever te worden genuttigd. Mijn nieuwsgierigheid naar wat zich daar binnen
afspeelde, steeg met de jaren maar werd nooit
bevredigd. Eenmaal lukte het me binnen te komen. Dat
was met Jan Aaltink, onze petroleumboer uit de St.
Janstraat die ik wel eens hielp. Jan had in die
buurt (Vretberg en Oude Haaksbergerdijk) waar veel
permanent bewoonde en met olie gestookte
zomerhuisjes stonden, veel klanten.
Zo ook de Palingrokerie die volgens de olieman
eigendom was van ene Lucas Hovenier.
Op een mooie woensdagmiddag bezorgden we er wat
vaten olie en waagde ik mij, toen Jan en Lucas in
gesprek
raakten, door de openstaande deur naar
binnen. Helaas, op wat stapels lege kratten na was
het gebouw leeg. Er hing zelfs geen vislucht en er
rookte niets. Het was de laatste keer dat ik het
gebouw heb gezien. Het lag niet direct zichtbaar aan
een doorgaande weg, terwijl na mijn veertiende mijn
aandacht zich op frivolere zaken richtte dan paling
roken. Dus verdween deze bijzondere werkplaats ver
weg in een van de bureaulaatjes van mijn geheugen.
Ons brein is een wonderbaarlijk instituut. Wanneer
het de juiste code doorgespeeld krijgt, weet het
razendsnel iets uit het verleden tevoorschijn te
toveren.
Dit gebeurde ook met de Palingrokerie toen visboeren
en viskramen ter sprake kwamen.
Ineens dook daar weer dat merkwaardige gebouw met
zijn geheimzinnige nijverheid op en was mijn
nieuwsgierigheid opnieuw gewekt. Zou het er na al
die jaren nog staan?
Mini en Marianne hadden er nog nooit van gehoord dus
moest ik op pad of eerst het internet raadplegen. Ik
koos voor het laatste. Dat leverde niet veel op maar
toch voldoende om het onderzoek voort te zetten.
NEPTUNUS
Ik stuitte ergens op een klein ingezonden stukje van
de kleinzoon van de oprichter.
Hij vertelt hoe zijn grootvader Hans Hovenier in
1926 met zijn gezin van IJmuiden naar Enschede kwam
om een vishandel te beginnen. Hij bezat reeds een
vrachtwagentje waarmee men zelf de vis van de
veiling haalde. Hij stond met vis op de markt maar
runde ook een luxe viszaak met de toepasselijke naam
“NEPTUNUS” aan de oude C.F. Klaarstraat op de hoek
van de Haaksbergerstraat tegenover het oude
politiebureau. Uit dat rijtje winkels kan ik me ook
nog Buitenbos, de feestwinkel, Knoop in
muziekinstrumenten en Lohmann, een dieren en
hengelsportzaak herinneren.
Toen de zaken steeds beter gingen, besloot men een
eigen visrokerij aan de
Meddelerweg 32 in Usselo te
bouwen die begin dertiger jaren gereed kwam.
Tot zover in het kort het artikeltje.
Ik wist nu waar ik zoeken moest naar eventuele
restanten of sporen in het landschap.
Ik kende de Meddelerweg als zijweg van de Leppeweg
dus namen we na een dagje
winkelen in Winterswijk op
de terugweg deze wegen in het Usselerveen terloops
in onze route op.
Maar de zekerheid die ik aanvankelijk had verdween
toen we bemerkten dat door het graven van de Rutbeekvijver de infrastructuur aldaar enigszins was
gewijzigd.
Uiteindelijk vonden we de
Meddelerweg
maar deze liep in beide richtingen dood en waar ik
vermoedde dat de rokerij had gestaan, kabbelde nu
het water van de vijver. Teleurgesteld keerden
we (althans ik) huiswaarts.
EEN DOORZETTER
Ik mailde Mini mijn negatieve resultaat en zoals ik
al had gedacht, besloot ze met eigen ogen per fiets
mijn bevindingen te controleren. Ze woont er een
paar kilometer vandaan en op de fiets zie je meer
dan vanuit de auto.
Uit de verhalen en gedichten over haar zoektochten
naar het huis van Hennie, de Wielerbaan en de
dwaaltochten over de Usseler Es en door Buurse weten
we dat bij Mini net als bij de meeste vrouwen het
richtingsgevoel, de kunst van het navigeren en
kaartlezen in het embryonale stadium zijn blijven
steken. Maar daar tegenover stelt zij een ijzeren
wilskracht en doorzettingsvermogen.
En waar ik het moede hoofd al in de schoot had
gelegd en de pijp al aan
Maarten had gegeven, ging
zij vol verwachting en goede moed toch op pad.
Na ook nu veel dwalen en dolen bereikte ze dezelfde
plek waar ik uiteindelijk ook was gestrand.
Maar Mini gaf niet zo snel op en luchtte haar hart
bij een tuinierende boerenvrouw.
Wonder boven wonder, wist deze precies welk
gebouw
ze bedoelde. Het was weliswaar geen rokerij meer
maar het stond er nog. Alleen was de Meddelerweg
vanwege de vijver ingekort en heette daar nu Veldhaarweg. Mini moest terug om aan de andere kant
van de vijver via de Usselerveenweg haar doel te
bereiken.
En zie, daar stond het in alle glorie
tussen de bomen. Het had nog nr.32, was nog wit en er
prijkte een bordje op met de naam “Dominkahoeve”.
Mini schoot snel een paar fraaie foto’s die ze mij
diezelfde middag nog triomfantelijk toestuurde.
Ik was ontroerd en tevens diep onder de indruk van
haar uitzonderlijke prestatie.
Nu was het zaak te ontdekken welke functie het
gebouw nog had want uit
de foto’s bleek al dat de
palingen hier geen onderdak meer vonden. Ook hier bracht het internet uitkomst. De voormalige
visrokerij, nu Dominkahoeve, is omgeturnd tot
paardenstal en blijkt in het bezit te zijn van Stal Euverman die zich toelegt op het fokken van
springpaarden.
Dominka was de naam van het eerste
paard waarmee men succes had.
Gelukkig! Het voor die omgeving unieke gebouw is
terecht en heeft nog een functie waardoor het voor
afbraak wordt behoed. Onze nieuwsgierigheid is
gestild, de herinneringen uit onze jeugd bevestigd
en het doorzettingsvermogen van Mini ruimschoots
beloond. Wat willen we nog meer!