DE SCHEPER VAN HET RUTBEEK

 

 

 




Beeldengroep in de tuin van het Rijksmuseum van een
Twentse scheper met zijn hond en enkele schapen....

 

 






Ze drieft de schöap oaver ’n heed,
in ‘t grauwe, greune of pearse kleed.
Heur schearpe blik dee all’ns zöt,
let op wat ieder schöapke döt.
Ze kent ’t pad woar knien’n goat,
en weet woar kwakkelbuske stoat.
Niks hoalt dit span van twee doar teag’n,
gèn bliksem, költe, storm of reag’n
Wachters van de weuste groond,
de oale scheper en zien hoond



DE SCHEPER VAN HET RUTBEEK

In mijn kinderjaren stond het nog op een prominente plek in de binnentuin van het Rijksmuseum; de beeldengroep van een Twentse scheper (men zei in Twente geen herder) met zijn hond en enkele schapen. Ze moesten plaatsmaken voor moderne kunst en werden weggemoffeld ergens achter het los hoes waarvan het Rijksmuseum, dat zich bij voorkeur alleen zou willen profileren als kunsttempel, ook graag afscheid zou nemen. Beide en nog wat andere zaken horen hier eigenlijk niet meer thuis. Maar waar dan wel? In de Museumfabriek waar al drie museums op elkaar zijn gepropt en het meeste mooie “oale spul” in depot staat? Hopelijk vindt men ooit een passende oplossing.
De scheper maakt wel degelijk deel uit van onze geschiedenis. Vooral in de boerschap het Rutbeek woonden van oudsher de schapenboeren van Enschede en Lonneker. Geen wonder want hun boerderijen bevonden zich te midden van de uitgestrekte heidevelden van het Usseler en Rutbekerveld. Boeren met veel schapen hadden een eigen scheper, anderen deelden een scheper met elkaar. Nog treffen we bij enkele boerderijen in het Rutbeek de oude schaapskooien aan die nu een andere bestemming hebben gekregen….
Dagelijks trok de scheper met zijn kudde en hond over de heide en hield deze zo vrij van jonge bomen en grassen. Het Rutbeek behoorde bij de marke Usselo en kreeg toen de schapenstand wel erg groot werd, beperkingen opgelegd voor het gebruik van de heidevelden. De boeren die rogge verbouwden hadden de heide ook nodig om plaggen te steken voor de potstal en die na de winter werden gebruikt voor bemesting van het land. Om trammelant te voorkomen werden de grenzen tot waar de schapen mochten grazen met grensstenen afgebakend.

De schapen van het Rutbeek zorgden voor vlees en wol waarvan het beste voor eigen gebruik werd gehouden en de rest verhandeld op de wolmarkten zoals die in Vriezenveen waar ook de vetgemeste schapen werden verkocht. Deze werden te voet naar deze markt gedreven waarover men meer dan een dag deed wat aantoont hoe dun bevolkt en vrij van verkeer het Twentse platteland toen was.
Zo’n scheper was een bijzondere bewoner van de boerschap. Hij was anders dan de anderen, eigenlijk een soort wijsgeer of filosoof zonder academische opleiding die, omdat hij er tijdens het hoeden genoeg tijd voor had, kon nadenken over de zin van het leven, het doel van het bestaan en andere zaken binnen zijn beperkte wereld, daarbij geïnspireerd door het weidse heidelandschap en grillige wolkenluchten. Hij kon het weer voorspellen, kende de giftige en heilzame kruiden, volgde het gedrag van de heidedieren en wist op de lange, koude winteravonden zijn gehoor rond het openhaardvuur te boeien met zijn oude verhalen en wijsheden……..
Rond 1900 was het gedaan met de grote schapenhouderij op het Rutbeek. De komst van kunstmest maakte het plaggen van de heide als mest voor de landbouw niet langer noodzakelijk en zorgde er tevens voor dat grote delen van de heidevelden werden ontgonnen en veranderden in grazige weiden en landbouwgrond waardoor de schapenboeren omschakelden naar rundvee en landbouw.
J.J. van Deinse beschrijft zijn gesprekken met de laatste scheper van het Rutbeek in een van zijn verhalen in “Uit het land van katoen en heide.” Dat was Hèrm Afink, hij was 54 jaren lang in dienst van de boer van het eeuwenoude erve Lefers (nu boerderij de Lefertboer) en had zijn taak tot op het laatste moment met hart en ziel vervuld. Toen Hèrm ziekelijk werd, hield de boer speciaal voor hem nog enkele schapen aan zodat Hèrm op zijn oude dag nog wat om handen had. Tijdens Hèrms laatste uren in 1919 bracht de boerin een lammetje, dat nog door hem was verzorgd, aan zijn sterfbed.
Zo kon hij als laatste van de Rutbeker schepers waardig afscheid nemen van zijn roeping en het leven…..Hij werd begraven in een kist die gemaakt was van planken van de eeuwen oude eik die naast de schaapskooi stond en waarlangs hij 54 jaar lang de schapen naar de heide had gedreven…
De beeldengroep als aandenken aan dit stukje Twentse geschiedenis verdient een betere plek dan nu.



  

 



Plekjes op Rutbeek die herinneren aan de oude woeste grond waar de scheper zijn schapen hoedde...
 

 



De stille heide bij natuurgebied Haaksbergen...