Op 1 mei 1862 komt koning Willem III op bezoek
in Enschede. Het is feest in de stad, althans
voor de notabelen, de rijke bovenlaag en de
Oranjeklanten onder bevolking. Maar de armen en
werklozen kunnen er niks mee. “Wat hebt wi’j an
’n koning a’w gčn waerk en niks te vrett’n hebt”
is een veel gehoorde mening. Ook de koning zelf
komt met tegenzin. Eigenlijk heeft hij een
gruwelijke hekel aan dit soort plichtplegingen.
Liever jaagt hij op de Veluwe met zijn vrienden
op wilde zwijnen en boerenmeiden of doet hij een
rondje langs de Parijse bordelen. Het
stadsbestuur heeft z’n uiterste best gedaan de
stad zo feestelijk mogelijk aan te kleden. Er
zijn erepoorten opgericht en de straten zijn met
sparrengroen en slingers versierd. Opvallend
veel groen met het doel de arbeiderskrotten en
andere bouwvallen voor de ogen van de koning
verborgen te houden. Het gaat slecht met
Enschede. De textielfabrieken liggen stil wegens
de crisis in de wereldhandel door de Amerikaanse
burgeroorlog de werkeloosheid is groot, de armoe
schrijnend en de woningnood hoog…..
Een van de ontevreden werklozen is de wever
Lodewijk van Voorst. Hij is te arm om een
arbeidershuisje, als dat er al zou zijn, te
huren en heeft daarom met zijn vrouw en
dochtertje een oude schuur betrokken achter het
huis van Albert Wilmink aan de Kalanderstraat.
Met afvalhout heeft hij er een hutje bij
aangebouwd met een schoorsteentje voor een
kachel om op te koken. Geld voor turf heeft hij
ook niet dus brandt de kachel op gesprokkeld
hout en takken.
Op 7 mei staan de erebogen nog altijd en is het
sparrengroen nog niet weggehaald.
Lodewijk ziet z´n kans schoon en verzamelt
zoveel mogelijk takken om te verstoken en slaat
die op in het hutje. Als zijn vrouw die middag
wil koken, gaat er iets mis. Het vuur komt bij
de droge takken en binnen de kortste keren staan
schuur en aanbouw in brand. Men probeert nog te
redden wat er te redden valt maar het droge weer
en de harde wind maken dat de brand zich via het
overal hangende droge dennengroen razendsnel
verspreidt en bijna de gehele stad met nog veel
huizen met een houten gevel en stro onder de
pannen in de as legt.
Het is wereldnieuws en er komt steun van
overal..
En de koning? Kan helaas niet komen. Zijne
Majesteit vertoeft, jullie raden het al, in
Parijs.
Als het stadsbestuur van de eerste schrik
bekomen is, moet er om eigen tekortkomingen in
de voorschriften voor brandveiligheid en
woningtoezicht te verdoezelen, een zondebok
worden gevonden. Omdat de brand ontstond is zijn
optrekje, valt de verdenking meteen op Lodewijk
van Voorst. Daarbij komt nog dat een tegenover
het huisje wonende gezagsdrager bij de politie
verklaart dat Lodewijk zich nogal laatdunkend
over het koningshuis had uitgelaten, maar de
doorslag gaf dat hij een opmerking had gemaakt
over de kosten voor al die versieringen, de
feestverlichting, de vetpotjes en het vuurwerk.
“Dat geld had beter gebruikt kunnen worden voor
betere woningen! Als al dat groen in de brand
vliegt, hebben we verlichting en vuurwerk
tegelijk! Als de vlammen dan door de stad dansen
hebben we geen vetpotjes meer nodig en moet de
koning maar zorgen voor nieuwe huizen”. Die ene
niet geverifieerde getuigenverklaring van de
gezagsdrager is voor het stadsbestuur voldoende
en men kijkt niet verder. Lodewijk wordt
gearresteerd en door burgemeester ten Cate
stevig aan de tand gevoeld. De arme drommel
ontkent heftig. Wat voor belang heeft hij erbij,
hij had al weinig en nu heeft hij helemaal niets
meer. Hij wordt voor verder verhoor geboeid
overgebracht naar Almelo. Na enkele dagen wordt
hij echter wegens gebrek aan bewijs voor
opzettelijke brandstichting, vrij gelaten. De
oorzaak dat een relatief klein brandje zich zo
snel kon verspreiden werd uiteindelijk
toegeschreven aan de droogte en de harde
zuidoostenwind.
De oplettende lezers onder ons zullen de
overeenkomsten hebben opgemerkt met de
vuurwerkramp. Ook hier moest zo snel mogelijk
een zondebok worden gevonden, was er sprake van
tunnelvisie en moest de veroordeelde
uiteindelijk weer worden vrijgelaten………..
Zondebok en doofpot zijn van alle tijden….
Op de foto (boven)de na de brand van 1862 herbouwde
Kalanderstraat. Het middelste huis kwam op de
plek waar de brand was ontstaan waarbij men een
herdenkingssteen ( bij oranje merkje) voor de
brand in de gevel plaatste. Dit pand is in 1960
ook al weer afgebroken om plaats te maken voor
de Kalanderij. Het origineel van de gevelsteen
ligt in de Museumfabriek. Een kopie is aangebracht op
een veldkei die de marktkooplieden op zaterdag
in de weg ligt en wordt misbruikt als
rijwielstalling.