“Keesje kom je eten
de tafel is gedekt.
Raad eens wat we eten,
zuurkool met spek.
Hoeveel borden lust jij wel?”
Als de meiden met dit versje aan het touwtje springen waren en er lonkten geen
spannender avonturen, sprongen we wel eens mee, maar het grote aantal borden dat
ik daar haalde, kon ik natuurlijk niet op. Maar het was en is nog altijd een van
mijn lievelingskostjes. Lekker met spekjes en worst, stamppot of los, daarbij is
het zeer gezond en bevat veel vitamine C.
Zuurkool heeft in Twente en in het bijzonder in Enschede een traditie.
Op Dankdag, de eerste woensdag in november kwamen de vrouwen bij elkaar om
“Zoerkool te snieën” Van te voren had men op de markt bij de Oldenzaalse boeren
een grote voorraad “boeskool” (witte kool) ingeslagen want de beste kwaliteit
kwam toch oet Old’nzel….
Het was een gezellig onderonsje waar iedereen die er niet bij was, zoals dat bij
dameskransjes hoort, over de tong ging en de nodige alcohol werd geconsumeerd
want; “zonder börrelke bie’j ’t weark zol ‘n zoerkool nich good pekkeln in ’t
vat.”
Ook mijn moeder maakte in mijn kinderjaren zelf nog “zoerkool in ’t vat”. Ik heb
er zo vaak bij gestaan dat nog precies weet hoe het moet. Wij hadden een grote
Keulse pot in de kelder waarin de zuurkool werd bereid. De witte kool werd in
reepjes gesneden en daarna werd steeds een laagje in de port gelegd en bestrooid
met wat zout tenslotte werden een scheut karnemelk en wat peperkorrels
toegevoegd. Was de pot bijna vol dan werd er gestampt tot er vocht vrijkwam. Een
ronde houten deksel met gaatjes werd er op gedrukt en als het vocht door de
gaatjes boven kwam, werd er om de druk erop te houden een zoerkoolsteen ( een
flinke veldkei) op gelegd.
Daarna dekte moeder het geheel met een paar
theedoeken af. Na drie tot vier weken was de zuurkool klaar. Een deel van de
oogst werd wel eens geruild met mijn tante die iets dergelijks met snijbonen
deed. Toen de verpakte zuurkool op de markt kwam was het met de eigen productie
voorbij….
Wat was nu de speciale band van Enschede met zuurkool?
Eerst nog even een bekend liedje (ook wel het Oldenzaals volkslied genoemd) dat
vaak tijdens het carnaval in Oldenzaal werd gezongen op de wijs van O’ Denneboom.
“O’ Old’nzel, O’ Old’nzel wat hes doe mooi’n boeskool “( bis)
En dan volgt spottend;
“Al is ’n boeskool nog zo rot, in Eanske doot z’em in de pot,
O Old’nzel” enz.
Waarom hadden we in Enschede zo’n grote behoefte aan boeskool, zelfs van slechte
kwaliteit.
Hiervoor moeten we terug naar het jaar 1813. Een groep Kozakken komt Enschede
binnen op weg naar Deventer om het leger van Napoleon de genadeslag toe te
brengen.
Ze bleken hongerig en naast brood en vlees, plunderden ze een groot deel van de
zuurkoolvoorraad van het stadje en namen, toen ze verder trokken, zadeltassen
vol mee. Ze waren er dol op vooral in combinatie met jenever… Niet vreemd want
zuurkool was een vinding van ruitervolken uit Mongolië waarmee de Kozakken
contacten onderhielden……
Ook de Oost-Europese legers die na de Kozakken door Enschede trokken, eisten hun
portie zuurkool op zodat de hele nieuwe oogst van dat jaar verloren ging. Sinds
1813 legden de Enschedese huisvrouwen dan ook een extra grote voorraad zuurkool
aan want je kon nooit weten of er weer ongenode, hongerige gasten kwamen voor
inkwartiering…..
Op de foto; ”vrouwleu bie ’t zoerkool snieën.”
Zo, en noe rap an toafel veurdat d’r ’n hongerig’n Kozak achterum keump…..