Enschede, maandag 19 april 1954
Het
was onrustig in de 3e klas van de
Stevenfenneschool. De wijzers van de klok
stonden al op 7 minuten over half negen, maar
meneer Gönning was er nog steeds niet. De
kinderen voelden op hun klompen aan dat er iets
te gebeuren stond, hier en daar werd zacht
gefluisterd. “Zou meneer ziek zijn? Komt hij
vandaag niet? Misschien worden we straks wel
naar huis gestuurd”. De leerlingen keken elkaar
hoopvol aan. Stond hun echt een meevallertje te
wachten? Hoopvol was ook Mini Hagels, die zo’n
vrije dag wel zag zitten. Om tien over half
negen kwam meneer Buma, het hoofd van de school,
de klas binnen. “Jongens en meisjes” zei hij,
“even stilte graag!” Ogenblikkelijk was het
muisstil in de klas, want meneer Buma mocht dan
een hele aardige man zijn, te spotten viel er
ook niet met hem. “Ik heb jullie een mededeling
te doen”, vervolgde hij. “Meneer Gönning is
ziek, hij heeft de griep en kan - in elk geval
vandaag – geen les geven. Daarom heb ik het
volgende geregeld. Er komt zo meteen een
vervanger die jullie gedurende de afwezigheid
van meneer Gönning, les zal geven. Ik verwacht
dat jullie je goed zullen gedragen tegenover
deze tijdelijke kracht. Als ik ook maar één
klacht hoor, van wie dan ook, dan zwaait er wat!
Jullie blijven nu heel rustig op jullie plaatsen
zitten. Ik zal direct een
klassenvertegenwoordiger aanstellen die mij
verslag zal uitbrengen over eventuele
onregelmatigheden in de klas. “Gerrit Schorn,
jij neemt die taak op je tot ik terug ben. Dan
ga ik nu even kijken of hij al gearriveerd is”.
Daarop beende meneer Buma weg. Beteuterd keek
Mini haar schoolvriendin Dini Teusink aan.
Beteuterd keek trouwens de hele klas. Dag, vrije
dag! De kinderen bleven rustig op hun plaatsen
zitten en na ongeveer vijf minuten ging de deur
weer open. Meneer Buma kwam de klas weer binnen
met in zijn kielzog een vrouw, en……” Ooh jee”,
dacht Mini, “ik ken haar. Het is mijn nicht Gré”.
Warempel, het was echt haar nicht. Meneer Buma
zei nog iets over “geen klachten horen”, maar
het ging allemaal langs Mini heen. Ze voelde
zich een beetje overrompeld.
“Ik zal me eerst even aan jullie voorstellen”,
zei de lerares. “Ik ben juf Vrieler” en ik kom
jullie zolang lesgeven tot jullie onderwijzer
weer beter is..”. Het hart zonk Mini in de
schoenen. Wat, als ze een fout zou maken, een
blunder of wat dan ook, dan zou zij het
natuurlijk gaan vertellen aan haar moeder. “Moet
je horen, Co”, zou ze dan zeggen – haar moeder
heette Cobi maar haar nicht noemde haar altijd
Co – “wat jullie Mini laatst toch voor onzin
heeft uitgekraamd, je zult het niet geloven”, en
dan kwam er natuurlijk een hele opsomming. Het
werd haar bang te moede. De lessen volgden
elkaar traag op die ochtend; rekenen - niet
Mini’s sterkste kant – taal en schrijven. Na het
speelkwartier volgde lezen. En natuurlijk kreeg
zij ook een leesbeurt, en niet zo’n kleine ook.
Voor haar gevoel liet juf haar wel een half uur
uit het leesboekje voorlezen. Mini kreeg het er
benauwd van en begon op het laatst over haar
eigen woorden te struikelen. Gelukkig, eindelijk
gaf juf de beurt aan Marianne Ekker. Nadat
enkele andere kinderen ook een leesbeurt hadden
gekregen, ging juf over op wat algemene vragen.
Maar Mini lette helemaal niet meer op, ze
luisterde maar half en het meeste ging een
beetje langs haar heen. Opeens hoorde ze juf
vragen; “…en een zoogdier, wie van jullie weet
wat een zoogdier is?”.
“Oh, dat’s een makkie”, dacht Mini, “dat weet
toch iedereen?” Snel stak ze haar vinger omhoog.
Vanuit haar ooghoeken zag ze nog net dat er maar
drie andere kinderen waren die ook hun vinger in
de lucht staken. Dat verwonderde haar enigszins,
het was toch een hele gemakkelijke vraag? “Kies
mij, kies mij”, bad ze in stilte. Het leek alsof
juf haar bede had gehoord, want ze zei; “Nou
Mini, vertel jij me dan maar eens wat een
zoogdier is”. Natuurlijk noemde juf haar bij
haar voornaam, ze kende haar immers.
“Een spin”, begon Mini triomfantelijk. “Een
spin?” vroeg juf. “Maar kind, hoe kom je dáár
nou bij?” “Nou” begon Mini, toch een beetje
aarzelend nu, “een spin vangt vliegen en dan
zuigt hij het bloed eruit en dus is het een
zoogdier”. Juf was even stil en schudde toen met
haar hoofd. “Nee” zei juf, “dat is niet goed”.
Nee? Niet? Mini was zo overtuigd van wel. Het
verwonderde haar wel dat de klas niet stiekem
lachte, maar bij haar stond het huilen nader dan
het lachen. Toen stelde juf de vraag aan een
klasgenootje die, evenals zij, ook zijn vinger
opgestoken had. Maar of die nou wel of niet het
juiste antwoord gegeven had, wist ze niet. De
afloop was volledig langs haar heen gegaan. Ze
kon alleen nog maar hopen dat haar nicht er bij
haar thuis niets over vertellen zou, zodat ze er
niet mee geplaagd zou worden. Gelukkig eindigde
deze schooldag zonder verdere vervelende
bijkomstigheden.
Waar Mini zo bang voor was, is niet gebeurd. Op
school werd ze niet gepest om de “gebeurtenis
met de spin”. Niemand had haar uitgelachen.
Waarschijnlijk wisten de meeste leerlingen ook
niet eens hoe het zat met zoogdieren in het
algemeen en spinnen in het bijzonder.
Toen ze een paar weken later op een middag thuis
kwam van school, kreeg ze de schrik weer even te
pakken want daar zat nicht Gré bij haar thuis
met haar moeder in de kamer thee te drinken. Ze
liet ze zich ook een kop thee inschenken en na
wat even gebabbeld te hebben, ging ze naar
buiten om te spelen.
’s Avonds zei haar moeder,
“Greetje – zo noemde haar moeder haar nicht
altijd - heeft me verteld dat je al zo goed
leest, en dat ze jou een extra lange leesbeurt
heeft gegeven”. “Ja, dat klopt, maar ik vond het
niet echt leuk”, antwoordde Mini.
“Wat heeft ze
nog meer gezegd?” vroeg ze door. “Verder heeft
ze niet zo veel meer over school gezegd”, zei
haar moeder. Mini kon haar oren niet geloven.
“Echt niet”? vroeg ze nog ten overvloede. “Nee
kind, echt niet”. Opgelucht ging ze naar boven
en liet zich op het bed vallen.
Poeh, dit keer was het getreiter en het
hoongelach van haar plaagzieke zussen haar
gelukkig bespaard gebleven. Een zware last viel
van haar schouders. Gelukkig had haar nicht haar
niet verraden.
|
Achtergrondinformatie
We noemen ons “De Hofmannekes”. De Poort van Kleef op de Oude Markt was de bakermat
van onze ouders, d.w.z. broers en zussen van mijn
moeder. Mijn moeder is er geboren en getogen.
De
ouders van Gré, (tante Jo en oom Hennie) hebben het
café voortgezet nadat onze grootouders zijn
overleden. Gré, onze oudste nicht, is er ook geboren, en wordt
dit jaar 84 jaar. Het café werd verkocht in de jaren 60 omdat de
erfgenamen het niet wilden voortzetten. Mijn vader heeft er mijn moeder leren kennen. Als
kinderen hebben wij er vaak vertoefd en gespeeld. De reünietjes zijn spontaan in het leven geroepen.
onze ouders leven niet meer en wij - de Hofman
nazaten - moeten toch proberen de gelederen te
sluiten. Bij één van die gelegenheden - 't zal nu zo’n 3 jaar
geleden zijn - heb ik Gré met mijn zoogdier-
gebeurtenis geconfronteerd. Ze wist het natuurlijk
niet meer, wel dat ze op de Stevenfenneschool” als
vervangster was geweest. Ik vertelde haar toen dat ik mijn hele leven haar
woorden “Kind, hoe kom je dáár nou bij”, nooit had
kunnen vergeten. Ze zei ook nu; “maar kind, het was toch ook
eigenlijk nog niet eens zo gek bekeken van je? Voor
mij
is het gewoon kinderlogica”. Ja, deze
onderwijzeres zal altijd wel een onderwijzeres blijven. En in haar ogen zal ik wel altijd “kind”
blijven, al word ik nog zo oud.
|
|
|