DE MOTO VAN OME JO
Mijn oom Jo die had een slagerij,
Ergens achter in de Oosterstraat.
Daag’lijks stonden de klanten in de rij,
voor speklap, varkenshaas of ossenstaart.
Maar zondags kwam Jo pas goed op dreef,
dan
scheurde hij op zijn hels machien,
naar z’n liefde in de Poort van Kleef.
“Martha,
goa’j met brommers kiek’n,
‘k heb al ‘n paar hele mooi’n gezien”.
“Do nich zo raar”, zei Martha met een
blos,
“Die zaak’n bint op zundag ja nich los,
Van brommers hè’k ok nich veul verstaand,
Wie goat gewoon noar ‘t Haagse Bos,
dat ligt doar vlak bie ‘t Lutterzaand”.
Zo scheurden ze zonder helmen op,
door ’t schone Twentse land.
De kippen schrokken zich kapot,
en stoven kakelend aan de kant.
Ze zochten oude plekjes op, ze gingen ver van huis,
en toen het ‘s avonds donker werd,
bracht hij haar weer netjes thuis…
Op maandag stond Jo alweer gehakt te draaien,
te meppen op karbonaad’ en runderborst,
en als wij kind’ren weleens kwamen aanwaaien,
gaf hij met gul gebaar een plakje leverworst…
|